Lezersrecensie
Wetenschap uitbreiden met waarnemingen via de zintuigen
Centraal in Merleau-Ponty’s filosofie is de fenomenologie, waarvan Husserl de grondlegger is. Fenomenologie is de filosofische studie van datgene wat zich aan ons verschijnt. De intentionaliteit is dan de betekenis van datgene wat zich aan ons verschijnt. Het staat volledig los van de vraag of het object dat zich aan ons verschijnt werkelijk bestaat of niet (zoals bij Plato), maar het gaat om de relatie tussen het waargenomen object en het subject dat waarneemt. Wanneer er geen waarneming is, kunnen we spreken van een gedachte aan of een herinnering over dat wat waargenomen werd.
Merleau-Ponty neemt deze basisgedachte van Husserl over intentionaliteit over maar breidt ze verder uit. Bij Husserl gaat het om een theoretische en bewuste relatie tussen subject en object (= bewustzijn van iets). Merleau-Ponty wil terug gaan naar een niveau dat voorafgaat aan bewuste en theoretische kennis. Waar in het verleden het lichaam altijd het status van object (een fysiologische zak met cellen) kreeg, geeft Merleau-Ponty het lichaam het status van subject. Het doorleefde lichaam is niet alleen iets wat je hebt, maar het is ook iets dat je bent door de zintuiglijke ervaring. Heidegger maakte een onderscheid tussen ‘voorhanden zijn’ en ‘ter handen zijn’ waarbij het laatste betekenis geeft aan datgene wat ‘voorhanden is’. Merleau-Ponty legt het doorleefde lichaam eigenlijk uit als wat ‘ter handen is’.
Voordat we een bewuste en reflectieve verhouding tot de wereld hebben, heeft deze wereld al een betekenis voor ons omdat ons lichaam er altijd al een pre-reflectieve verhouding tot heeft. De intentionaliteit ontstaat dus niet vanuit het bewustzijn maar vanuit het doorleefde lichaam. Aan de intentionaliteit van het ‘ik denk dat’ gaat die van het ‘ik kan’ vooraf. De dingen hebben een betekenis voor mij omdat ik er allereerst een lichamelijke verhouding mee heb. In deze benadering zien we een kritiek op de vorm van denken die sinds Descartes overheersend is.
Bij Descartes (het cartesianisme) wordt de waarneming gereduceerd tot een vorm van denken (= het oog van de geest) in de veronderstelling om zo tot de essentie (= kwaliteiten en eigenschappen) te komen. Dit rationalistisch denken gaat ervan uit dat onze zintuigen ons niets waardevols leren. De fenomenologie (van Merelau-Ponty) wil de wetenschap weer in contact brengen met haar eigen wortels in de voorwetenschappelijke leefwereld (via de zintuigen). Het is niet zijn bedoeling haar te beknotten of te bekritiseren, maar haar te vervolledigen. Hij stelt zich immers de vraag of de wetenschap een voorstelling van de wereld geeft of zal kunnen geven die compleet is. Iedere observatie is immers onlosmakelijk verbonden met de positie en de situatie van de observator. Er is geen Absolute Observator.
De dingen zijn dus geen eenvoudige neutrale objecten voor ons die we op contemplatieve wijze zouden kunnen beschouwen. Ieder ding symboliseert en herinnert ons aan een bepaald gedrag, het provoceert bij ons gunstige of ongunstige reacties. Dingen bestaan niet zomaar als vast staande feiten, maar zij beginnen pas te bestaan en krijgen pas een betekenis door de bepaalde relaties die we er mee hebben. Dit impliceert ook dat ik de ander nooit kan aanschouwen als een zuivere geest. Ik ken de ander slechts door zijn blikken, zijn gebaren, zijn woorden. Ik reduceer de ander niet tot zijn lichaam omdat het lichaam bezield is met allerlei intenties.
Merleau-Pony zegt dat er veel tijd, inspanning en cultuur nodig is om de wereld van de waarneming te onthullen. Misschien kan dit het best bewerkstelligd worden door kunst, literatuur en poëzie. Volgens Merleau-Ponty komt dit door het onderscheid tussen het gesproken woord en het sprekende woord. Het gesproken woord heeft een vaste betekenis tussen het woord en zijn betekenis. Het is abstract en staat voor eens en altijd vast. Het impliceert het vergeten van de wereld van de waarneming. Het gesproken wordt overgewaardeerd en is overheersend. Bij het sprekende woord staat de betekenis nog niet vast maar moet het nog gevormd worden, zoals bij kunstwerken het geval is. Hun betekenis komt telkens opnieuw tot stand. Vooral bij moderne kunst wordt die vanzelfsprekendheid doorbroken.
Daarom is het belangrijk om de traditionele opvatting over kunst te verwerpen, waarbij het kunstwerk verwijst naar iets in de werkelijkheid. Volgens Merleau-Ponty is het kunstwerk geen imitatie van de wereld, maar ‘het is een wereld op zichzelf’. Het gaat er niet zozeer om ‘wat’ afgebeeld wordt, maar de ‘manier waarop’ dit verschijnt. Het kunstwerk is een lichamelijke expressie die voorkomt uit de lichamelijke verbondenheid die de kunstenaar heeft met de wereld. Daardoor is het kunstwerk in staat de voor ons bekende en herkenbare wereld op een totaal nieuwe wijze te laten verschijnen. Daardoor heeft het kunstwerk iets verrassends, omdat het iets dat vertrouwd is op een nieuwe, vreemde of schokkende manier kan laten verschijnen. In deze verrassing kunnen we de terugkeer naar de wereld van de waarneming ervaren.
Verblind door een eenzijdig geloof in rationaliteit, hebben we het inzicht in onze alledaagse leefwereld, die ogenschijnlijk zo vanzelfsprekend is, verloren.
Het boekje start met een inleiding door Jenny Slatman waarbij ze de kern van de filosofie van Merleau-Ponty bondig toelicht. De eerste pagina’s stelde ik me even de vraag of dit betoog niet te abstract zou worden. Maar al snel blijkt dit een onnodige bezorgdheid. Jenny Slatman geeft een duidelijk beeld met eenvoudige voorbeelden waardoor het bijzonder vlot en boeiend leest.
Daarna volgt de transcriptie van zeven radiolezingen uit 1948 waarin Merleau-Ponty de hoofdlijnen van zijn denken weergeeft. De radiolezingen zijn een stuk abstracter dan de inleiding maar de duidelijkheid en concreetheid van deze inleiding vormen een grote meerwaarde bij de interpretatie van deze lezingen.
Merleau-Ponty neemt deze basisgedachte van Husserl over intentionaliteit over maar breidt ze verder uit. Bij Husserl gaat het om een theoretische en bewuste relatie tussen subject en object (= bewustzijn van iets). Merleau-Ponty wil terug gaan naar een niveau dat voorafgaat aan bewuste en theoretische kennis. Waar in het verleden het lichaam altijd het status van object (een fysiologische zak met cellen) kreeg, geeft Merleau-Ponty het lichaam het status van subject. Het doorleefde lichaam is niet alleen iets wat je hebt, maar het is ook iets dat je bent door de zintuiglijke ervaring. Heidegger maakte een onderscheid tussen ‘voorhanden zijn’ en ‘ter handen zijn’ waarbij het laatste betekenis geeft aan datgene wat ‘voorhanden is’. Merleau-Ponty legt het doorleefde lichaam eigenlijk uit als wat ‘ter handen is’.
Voordat we een bewuste en reflectieve verhouding tot de wereld hebben, heeft deze wereld al een betekenis voor ons omdat ons lichaam er altijd al een pre-reflectieve verhouding tot heeft. De intentionaliteit ontstaat dus niet vanuit het bewustzijn maar vanuit het doorleefde lichaam. Aan de intentionaliteit van het ‘ik denk dat’ gaat die van het ‘ik kan’ vooraf. De dingen hebben een betekenis voor mij omdat ik er allereerst een lichamelijke verhouding mee heb. In deze benadering zien we een kritiek op de vorm van denken die sinds Descartes overheersend is.
Bij Descartes (het cartesianisme) wordt de waarneming gereduceerd tot een vorm van denken (= het oog van de geest) in de veronderstelling om zo tot de essentie (= kwaliteiten en eigenschappen) te komen. Dit rationalistisch denken gaat ervan uit dat onze zintuigen ons niets waardevols leren. De fenomenologie (van Merelau-Ponty) wil de wetenschap weer in contact brengen met haar eigen wortels in de voorwetenschappelijke leefwereld (via de zintuigen). Het is niet zijn bedoeling haar te beknotten of te bekritiseren, maar haar te vervolledigen. Hij stelt zich immers de vraag of de wetenschap een voorstelling van de wereld geeft of zal kunnen geven die compleet is. Iedere observatie is immers onlosmakelijk verbonden met de positie en de situatie van de observator. Er is geen Absolute Observator.
De dingen zijn dus geen eenvoudige neutrale objecten voor ons die we op contemplatieve wijze zouden kunnen beschouwen. Ieder ding symboliseert en herinnert ons aan een bepaald gedrag, het provoceert bij ons gunstige of ongunstige reacties. Dingen bestaan niet zomaar als vast staande feiten, maar zij beginnen pas te bestaan en krijgen pas een betekenis door de bepaalde relaties die we er mee hebben. Dit impliceert ook dat ik de ander nooit kan aanschouwen als een zuivere geest. Ik ken de ander slechts door zijn blikken, zijn gebaren, zijn woorden. Ik reduceer de ander niet tot zijn lichaam omdat het lichaam bezield is met allerlei intenties.
Merleau-Pony zegt dat er veel tijd, inspanning en cultuur nodig is om de wereld van de waarneming te onthullen. Misschien kan dit het best bewerkstelligd worden door kunst, literatuur en poëzie. Volgens Merleau-Ponty komt dit door het onderscheid tussen het gesproken woord en het sprekende woord. Het gesproken woord heeft een vaste betekenis tussen het woord en zijn betekenis. Het is abstract en staat voor eens en altijd vast. Het impliceert het vergeten van de wereld van de waarneming. Het gesproken wordt overgewaardeerd en is overheersend. Bij het sprekende woord staat de betekenis nog niet vast maar moet het nog gevormd worden, zoals bij kunstwerken het geval is. Hun betekenis komt telkens opnieuw tot stand. Vooral bij moderne kunst wordt die vanzelfsprekendheid doorbroken.
Daarom is het belangrijk om de traditionele opvatting over kunst te verwerpen, waarbij het kunstwerk verwijst naar iets in de werkelijkheid. Volgens Merleau-Ponty is het kunstwerk geen imitatie van de wereld, maar ‘het is een wereld op zichzelf’. Het gaat er niet zozeer om ‘wat’ afgebeeld wordt, maar de ‘manier waarop’ dit verschijnt. Het kunstwerk is een lichamelijke expressie die voorkomt uit de lichamelijke verbondenheid die de kunstenaar heeft met de wereld. Daardoor is het kunstwerk in staat de voor ons bekende en herkenbare wereld op een totaal nieuwe wijze te laten verschijnen. Daardoor heeft het kunstwerk iets verrassends, omdat het iets dat vertrouwd is op een nieuwe, vreemde of schokkende manier kan laten verschijnen. In deze verrassing kunnen we de terugkeer naar de wereld van de waarneming ervaren.
Verblind door een eenzijdig geloof in rationaliteit, hebben we het inzicht in onze alledaagse leefwereld, die ogenschijnlijk zo vanzelfsprekend is, verloren.
Het boekje start met een inleiding door Jenny Slatman waarbij ze de kern van de filosofie van Merleau-Ponty bondig toelicht. De eerste pagina’s stelde ik me even de vraag of dit betoog niet te abstract zou worden. Maar al snel blijkt dit een onnodige bezorgdheid. Jenny Slatman geeft een duidelijk beeld met eenvoudige voorbeelden waardoor het bijzonder vlot en boeiend leest.
Daarna volgt de transcriptie van zeven radiolezingen uit 1948 waarin Merleau-Ponty de hoofdlijnen van zijn denken weergeeft. De radiolezingen zijn een stuk abstracter dan de inleiding maar de duidelijkheid en concreetheid van deze inleiding vormen een grote meerwaarde bij de interpretatie van deze lezingen.
1
Reageer op deze recensie