Lezersrecensie
Het werkelijke valt voor niemand te zien
Marja Pruis is een Nederlandse journaliste, columniste en schrijfster. Met haar romans versierde ze enkele nominaties voor literatuurprijzen, met haar essays en columns won ze ook effectief enkele prijzen.
Dit boekje maakt deel uit van de reeks "Nieuw Licht". In elke editie schotelen de oprichters van de reeks een vraag aan een huidig denker. De startvraag in dit essay: "Is de mens meer van zichzelf gaan houden?" Zelf voegt de auteur er nog enkele vragen aan toe: "Is de mens zichzelf niet groter gaan wanen dan hij is, met alle gevolgen van dien, op individueel niveau en op het toneel van de wereldpolitiek?" Deze vragen worden gesteld tegen de achtergrond van de gevierde successen, zelffelicitaties en opzichtelijke liefdadigheid op de sociale media.
Dit essay wordt belicht tegen de kerngedachten van de denker François de la Rochefoucauld die leefde in de 17de eeuw: “Een werkelijk goed mens is een zeldzaamheid. De goedheid van de meeste mensen is in feite zwakheid of inschikkelijkheid.”
Het eigenlijke essay omvat 16 korte hoofdstukken waarbij de auteur hoopt dat ze greep kan krijgen op de moraal van onze tijd en ze hoopt er zich eveneens mee te kunnen verzoenen. Marja Pruis vertrekt vanuit het dwingende verband tussen geven en nemen dat centraal stond in het denken van la Rochefoucauld. Volgens hem ging er achter iedere vorm van zogenaamde deugdzaamheid egoïstische motieven schuil (zoals eigenbelang en zelfbehoud). Deze visie op de mensheid is ontstaan vanuit het idee dat de liefde voor God te verkiezen is boven de liefde van de mens voor zichzelf. Toch zijn de uitspraken van la Rochefoucauld werelds geschreven zonder echt te verwijzen naar God. Deze schrijver had o.a. een grote invloed op Nietzsche, en zijn uitspraken liggen ook aan de oorsprong van een populaire hedendaagse opvatting over gezond narcisme: “De mens is alleen in staat van anderen te houden als hij eerst van zichzelf leert te houden.”
Maar ook Marja Pruis vertrekt vanuit God, of althans het verlies van het goddelijk beeld, om te verklaren waarom er zoveel druk is komen te liggen op het ego. Daardoor ligt er geen beloning meer in het verschiet maar moet het allemaal gebeuren in dit korte leven, nu. Ze stelt vast dat de mens zelf verantwoordelijk wordt gesteld voor het bereiken van geluk, dat het maakbaar is en dat we er recht op hebben. De samenleving is er ondertussen op gericht dat we elkaar verdringen op het podium. “Welk werk je doet is meer dan vroeger bepalend geworden voor wat je betekent.”
In 1-2-3 laat ze termen als eigenliefde, narcisme, zelfoverschatting, grootsheid en verachtelijkheid de revue passeren zonder er gegrond bij stil te staan. Toch brengt ze af en toe ook waardevolle en rake inzichten maar ze blijft er doorheen razen: “Depressie is de ziekte van een samenleving die leidt onder een overkill aan positiviteit.” “Goed is níét goed genoeg.” “Het neoliberale regime verbergt zijn dwingelandij achter de schijnvrijheid van het individu, dat zichzelf niet meer ziet als onderworpen, maar als een eigen ontwerp, niet meer als een subject, maar als een project. Dat is de lastige truc van dit regime.” Ze houdt het er uiteindelijk vooral op dat de tegengestelden elkaar steeds nabij zijn, zoals eigenliefde en eigenhaat.
Het essay bouwt vooral op persoonlijke gebeurtenissen, verwijzingen naar tv-series, songteksten en boeken. Daardoor ontbreekt het in mijn ogen soms aan een bepaalde nuance. Maar vooral de vanzelfsprekendheid waarmee ze eigenliefde en jezelf op een podium plaatsen aan elkaar koppelt, ervaar ik als een tekortkoming. Kan het (al dan niet bewuste) gebrek aan eigenliefde er niet voor zorgen dat je jezelf persé op dat podium wenst te plaatsen? Staat de drang naar goedkeuring en aandacht wel gelijk aan eigenliefde? Ze schrijft immers: “Je bent bij voorbaat een failure, als je er niet ook op klimt.” Hebben we het hier dan wel over eigenliefde, of over de ‘liefde’ voor de mening van de ander?
Bovenstaande elementen zorgen er voor dat het essay eerder op de oppervlakte blijft en onvoldoende diepgang kan brengen in deze nochtans boeiende materie. Toch sluit ze af met een mooie conclusie: “Het werkelijke valt voor niemand te zien.”
Dit boekje maakt deel uit van de reeks "Nieuw Licht". In elke editie schotelen de oprichters van de reeks een vraag aan een huidig denker. De startvraag in dit essay: "Is de mens meer van zichzelf gaan houden?" Zelf voegt de auteur er nog enkele vragen aan toe: "Is de mens zichzelf niet groter gaan wanen dan hij is, met alle gevolgen van dien, op individueel niveau en op het toneel van de wereldpolitiek?" Deze vragen worden gesteld tegen de achtergrond van de gevierde successen, zelffelicitaties en opzichtelijke liefdadigheid op de sociale media.
Dit essay wordt belicht tegen de kerngedachten van de denker François de la Rochefoucauld die leefde in de 17de eeuw: “Een werkelijk goed mens is een zeldzaamheid. De goedheid van de meeste mensen is in feite zwakheid of inschikkelijkheid.”
Het eigenlijke essay omvat 16 korte hoofdstukken waarbij de auteur hoopt dat ze greep kan krijgen op de moraal van onze tijd en ze hoopt er zich eveneens mee te kunnen verzoenen. Marja Pruis vertrekt vanuit het dwingende verband tussen geven en nemen dat centraal stond in het denken van la Rochefoucauld. Volgens hem ging er achter iedere vorm van zogenaamde deugdzaamheid egoïstische motieven schuil (zoals eigenbelang en zelfbehoud). Deze visie op de mensheid is ontstaan vanuit het idee dat de liefde voor God te verkiezen is boven de liefde van de mens voor zichzelf. Toch zijn de uitspraken van la Rochefoucauld werelds geschreven zonder echt te verwijzen naar God. Deze schrijver had o.a. een grote invloed op Nietzsche, en zijn uitspraken liggen ook aan de oorsprong van een populaire hedendaagse opvatting over gezond narcisme: “De mens is alleen in staat van anderen te houden als hij eerst van zichzelf leert te houden.”
Maar ook Marja Pruis vertrekt vanuit God, of althans het verlies van het goddelijk beeld, om te verklaren waarom er zoveel druk is komen te liggen op het ego. Daardoor ligt er geen beloning meer in het verschiet maar moet het allemaal gebeuren in dit korte leven, nu. Ze stelt vast dat de mens zelf verantwoordelijk wordt gesteld voor het bereiken van geluk, dat het maakbaar is en dat we er recht op hebben. De samenleving is er ondertussen op gericht dat we elkaar verdringen op het podium. “Welk werk je doet is meer dan vroeger bepalend geworden voor wat je betekent.”
In 1-2-3 laat ze termen als eigenliefde, narcisme, zelfoverschatting, grootsheid en verachtelijkheid de revue passeren zonder er gegrond bij stil te staan. Toch brengt ze af en toe ook waardevolle en rake inzichten maar ze blijft er doorheen razen: “Depressie is de ziekte van een samenleving die leidt onder een overkill aan positiviteit.” “Goed is níét goed genoeg.” “Het neoliberale regime verbergt zijn dwingelandij achter de schijnvrijheid van het individu, dat zichzelf niet meer ziet als onderworpen, maar als een eigen ontwerp, niet meer als een subject, maar als een project. Dat is de lastige truc van dit regime.” Ze houdt het er uiteindelijk vooral op dat de tegengestelden elkaar steeds nabij zijn, zoals eigenliefde en eigenhaat.
Het essay bouwt vooral op persoonlijke gebeurtenissen, verwijzingen naar tv-series, songteksten en boeken. Daardoor ontbreekt het in mijn ogen soms aan een bepaalde nuance. Maar vooral de vanzelfsprekendheid waarmee ze eigenliefde en jezelf op een podium plaatsen aan elkaar koppelt, ervaar ik als een tekortkoming. Kan het (al dan niet bewuste) gebrek aan eigenliefde er niet voor zorgen dat je jezelf persé op dat podium wenst te plaatsen? Staat de drang naar goedkeuring en aandacht wel gelijk aan eigenliefde? Ze schrijft immers: “Je bent bij voorbaat een failure, als je er niet ook op klimt.” Hebben we het hier dan wel over eigenliefde, of over de ‘liefde’ voor de mening van de ander?
Bovenstaande elementen zorgen er voor dat het essay eerder op de oppervlakte blijft en onvoldoende diepgang kan brengen in deze nochtans boeiende materie. Toch sluit ze af met een mooie conclusie: “Het werkelijke valt voor niemand te zien.”
1
Reageer op deze recensie