Langdradig zelfbeklag ontkracht verhaal
Mislukt in het leven, vol zelfbeklag en toch arrogant.
Wat doet het met je als mens als je je schaamt voor je familie? Als je vindt dat je intelligenter bent, beschaafder, beter? Je neemt afstand, maar weet dat je diep in je hart toch bij ze hoort. Dus ben je altijd bang dat je betrapt wordt. Dat is het thema van Bloed krijg je er nooit meer uit. De vijftigjarige hoofdpersoon, een man waarvan we de naam niet te weten komen, wordt ’s nachts gebeld door een tante met de boodschap dat zijn zus in het ziekenhuis ligt. Het is “helemaal niet goed” met haar en de hele familie is er al. De familie waar hij al decennia geen contact meer mee heeft, maar die hij het jaar ervoor heeft beschreven in zijn eerste gepubliceerde verhaal.
De rest van het boek speelt zich af in één etmaal. De maandagnacht in het ziekenhuis met zijn familie, de dinsdag in het huis van zijn zus, waar hij zich overgeeft aan terugdenken. Hij schaamt zich voor deze herinneringen, zowel voor zijn familie, voor zijn zus en voor zijn eigen rol. Maar hij is ook vol zelfbeklag, ziet weinig goeds in andere mensen en vergroot het minder goede uit. Al snel blijkt dat hij zijn zus ooit iets heeft aangedaan, maar wat dat is blijft heel lang voor de lezer verborgen. Intussen bekijkt, bevoelt en besnuffelt hij alles in haar appartement.
“Misschien is het omdat ik mijn aandacht wil weghouden bij wat er zich binnen in mij afspeelt, bij de pijn, de schaamte, de herinneringen die ik daar maar net onder de vloer weet te houden, maar ook nu zoom ik weer in op een detail dat in het voorbijgaan even door mijn blik is aangeraakt; het bruin-roodgeruite dekentje.”
Pagina na pagina gaat het door met deze uitgesponnen gedachten. De man zwelgt zowat in zijn zelfmedelijden en wordt allengs onsympathieker. In het begin van het boek lees je dat hij vader van twee dochters is, maar dit speelt verder geen rol. Alsof zijn jeugd en zijn relatie met zijn zus en zijn eigen vaderschap volledig los van elkaar staan. Er staan rake typering in het boek, humoristische omschrijvingen van een arme Amsterdamse jeugd. De ik-persoon fileert zichzelf genadeloos en zet zich in al zijn armetierigheid te kijk. Het ligt er alleen in de hele roman wel erg dik bovenop. Net als de titel. Bloed krijg je er inderdaad niet uit. Niet uit de bank waar zijn zus haar bloeding heeft gehad, en niet uit jezelf, want je familie zit in je bloed.
In zijn gedachten oordeelt de man over iedereen op een vervelende manier, niet alleen zijn eigen familie. Zoals over de taxichauffeur die hem in de nacht naar het ziekenhuis rijdt. Als deze met beschaafde stem vraagt of er niets naars gebeurd is zet dit een gedachtestroom in gang bij de ik-persoon. Hij vraagt zich af of de man alleen maar zo beschaafd praat om een hogere fooi te krijgen.
“Misschien kon ik mezelf wat afleiden van wat straks ging komen door hem te testen, door dan toch maar een paar zinnetjes met hem te wisselen. Eens zien hoelang de proleet zijn aanstellerij wist vol te houden.”
De ik vindt zichzelf “ontaard tot iemand die een goedwillend medemens in het geniep observeerde, ontleedde en veroordeelde.” Maar verder dan deze gedachte komt hij niet, het leidt niet tot inzicht in zijn eigen rol in zijn leven. Dat is jammer, want Bloed krijg je er nooit meer uit snijdt een interessant thema aan, het verraad dat iemand die zich ontworstelt aan zijn familie in zijn hart pleegt.
Reageer op deze recensie