Vaag onbehagen en grote eenzaamheid in stadse levens
Landa is net moeder geworden, haar baan kwijt en voor het eerst afhankelijk van haar man. Ze voelt zich ongemakkelijk in haar leven en opgesloten in haar luxe flat. Buiten ziet ze in plaats van het beloofde parkje waar ze met haar kind zou kunnen spelen een opvang voor daklozen en verslaafden. In haar ongemak en teleurstelling knoopt ze banden aan met een populistische politicus die wel zal zorgen dat de opvang verdwijnt.
Beneden werkt Johannes als begeleider in de verslaafdenopvang. Een rustige man, die niet veel zegt, geen uitgesproken mening heeft en naast zijn werk een eenzaam leven leidt. Die eigen mening is in zijn jeugd in een dorp door zijn strenge vader in de kiem gesnoerd. Johan lijkt nergens emotioneel bij betrokken, tot er een jonge verslaafde vrouw in de opvang komt die hem raakt. Maar de band die hij met haar voelt komt alleen van zijn kant en als hij haar opzoekt wordt hij verjaagd. Uitgeblust komt hij weer in zijn lege flat.
“Zichzelf harden, tot in zijn botten, niet toegeven aan ingebeelde gevoelens voor wie je denkt die ander is. De ander, die je nooit helemaal zal kennen, hoger achten dan jezelf.”
Sanneke van Hassel (1971) observeert in taal zonder opsmuk. De levens in haar Rotterdam glijden langs elkaar heen maar raken elkaar niet echt. Dit past bij haar taalgebruik, dat de handelingen en omgeving beschrijft en de gedachten van haar hoofdpersonen volgt, zonder verdere uitleg of vergelijkingen. In die kale taal weet ze een volledige wereld op te roepen. Bijvoorbeeld als Johannes thuiskomt en in zijn eentje eten kookt.
“Aan tafel doet Johannes een klont boter bij de aardappels. Niet te veel, vent.”
Je ziet het kind bij de vader aan tafel zitten. Niet te veel boter, niet te veel eigen mening, niet te veel aanwezig zijn. Het tekent Johannes die nooit los is gekomen van zijn opvoeding, hoewel hij zijn dorp en vader allang ontvlucht is. Hij is in zijn diepste wezen eenzaam en onzeker, niet in staat tot wezenlijk contact met andere mensen. Zo fileert Van Hassel alle personages in haar roman, genadeloos legt ze hun wezen bloot.
Landa voelt een vage aantrekkingskracht tot Jeroen Joncker, de voorman van de Volkspartij. Ze voelt een vage afkeer van de opvang, een vaag verlangen naar een ander leven. Diepe gevoelens lijkt ze behalve voor haar dochtertje niet te koesteren en het welzijn van andere mensen interesseert haar ook niet echt. Misschien dat ze haar man ooit zal vertellen wat ze gedaan heeft, maar dan alleen als ze “samen ver weg zijn, ergens op een strand op Bali, of in een ander land waar het warm is en de menen vriendelijk zijn.” Het is deze oppervlakkigheid die haar tekent en die maakt dat ze uiteindelijk met een tevreden gevoel terugkijkt op deze periode, de eerste maanden van haar moederschap.
“Uiteindelijk onthoud je toch vooral de goede dingen.”
Van deze roman onthoud je een vaag onbehagen met het wezen van de mens en dus met jezelf.
Reageer op deze recensie