Verhuizen: wie wil het nou niet?
Veel kinderen hebben het vast weleens mee gemaakt: je moet verhuizen of een vriendje of vriendinnetje van je verhuist. Je ziet elkaar nooit meer, misschien logeer je af en toe bij elkaar. Maar het wordt nooit meer zoals het was. Het overkomt Hessel in De jongen die niet gaat verhuizen, een verhaal dat geschikt is voor kinderen van acht jaar en ouder.
De Smet begint het verhaal sterk:
‘Ons huis is te klein geworden zegt mama. Ik weet dat het niet waar is […]. Ons huis is precies zoals het vroeger was [..] oud en een beetje scheef, maar het is niet kleiner geworden. Dat lijkt maar zo doordat wij er met te veel wonen.’
Stiekem ga je een beetje van dat huis houden en word je boos op de mensen die er met te veel in wonen. Hessel heeft een andere reden: zijn beste vriend Berker. Hessel pakt zijn koffer, hij wil bij Berker en zijn familie gaan wonen. Maar Berker heeft ook zo z’n huisvestingsproblemen.
'Waarom wil je hier wonen?’ vraagt hij [Berker]. ‘Het is hier stom. Je hebt niet eens een plekje voor jezelf.’
‘Misschien, maar jij bent er.’
‘Niet lang meer. Ik wil weg. Ik wil niet bij anne (= Turks voor oma) in bed.'
Zo reis je als lezer van de wereld van Hessel naar die van Berker, een Turks jongetje dat zijn kamer moet delen met zijn grote broer en straks met zijn oma. Berker stopt zijn kleren bij Hessel in de grote koffer en ze besluiten er samen vandoor te gaan. Wie heeft er nooit aan gedacht als je iets moet van je ouders dat je echt niet wilt: weglopen? Dan sta je er opeens alleen voor. Waar moet je heen? Hessel en Berker weten het wel: zo ver mogelijk weg. Maar het is moeilijk om eten te vinden en een warme plek, waar je je veilig voelt en waar je uit kunt rusten als je lang hebt gelopen met een zware koffer.
Ze komen Piya tegen, een meisje van een jaar of zes. Piya is een Koerdische vluchteling uit Irak en woont met haar familie en andere vluchtelingen in een kerk. Hessel begrijpt niet waarom ze hier wonen en niet in een gewoon huis.
‘Ze krijgt geen huis omdat ze hier niet mag blijven,’ vertaalt Berker.
‘Waarom niet?’
‘De mensen zeggen dat de oorlog in Irak voorbij is. Ze moeten terug.'
Zo trekken we verder nieuwe werelden in, van die van een allochtoon gezin naar die van vluchtelingen. Met een meisje dat ook moest verhuizen, maar dat geen nieuw huis krijgt. Hessel weet natuurlijk wel een oplossing: hij heeft wel een huis over, een groot huis nog wel. Alle problemen opgelost toch? Of niet?
De Smet weet een kleine vertrouwde wereld, die van een jongen van een jaar of acht à negen, heel knap te linken aan de grote problematiek van vluchtelingen met een tussenstop in de wereld van de allochtonen. Zonder drama, maar luchtig en warm. Geen opsmuk over de omstandigheden waarin mensen vluchten of wonen, maar juist klein, bekeken vanuit de kinderen.
Verhuizen wordt zo een thema dat van alle kanten belicht wordt. Als lezer gaat je hart uit naar alle drie de kinderen, ook al zijn hun omstandigheden nog zo verschillend.
Marian de Smet (Mechelen, 1976) is een Vlaamse successchrijfster die al veel titels op haar naam heeft staan, zowel prentenboeken als Young Adult. Voor Rotmoevie heeft ze in 2013 de Gouden Lijst gewonnen (te vergelijken met de Gouden Griffel in Nederland) en voor haar YA-debuut De woorden van zijn vingers de Prijs van de Kinder- en Jeugdjury Vlaanderen 14 jaar en ouder.
Mattias de Leeuw (1989) is illustrator. Aan de zijn illustraties in De jongen die niet gaat verhuizen kun jij zijn bewondering voor Quentin Blake (illustrator van Roald Dahl) aflezen. Met De Steltenloper heeft hij in 2013 de Boekenpluim gewonnen.
Reageer op deze recensie