De gezichten van de revolutie
Als het verleden ons al iets leert, dan is het dat omwentelingen, groot of klein, steunen op de wilskracht, de overtuiging en het geloof in een goede afloop van vele honderden, zo niet duizenden mensen wier naam nooit in de geschiedenisboeken terechtkomen. Mensen die zich onbaatzuchtig achter een ideaal of visie zetten en bereid zijn daarvoor te vechten, soms tot aan de dood toe. Zogenaamde kleine lieden die verdwenen zijn in de vergeetput van de geschiedenis. In zijn nieuwe roman 14 juli geeft de Franse schrijver en filmmaker Eric Vuillard, vorig jaar nog volop gelauwerd voor De orde van de dag – een zeer persoonlijke reconstructie van de gebeurtenissen die zouden leiden tot de Tweede Wereldoorlog –, een groot deel van deze mensen niet alleen hun rechtmatige plaats in de geschiedenis, hij geeft ze een naam en een gezicht.
Vuillard kiest in zijn verhaal niet voor roemruchte figuren uit de Franse revolutie. Hun relaas is wat hem betreft al afdoende geboekstaafd. Daarbij komt dat hij weinig vertrouwen heeft in de eerlijkheid en oprechtheid van wat ze te vertellen hebben. Liever richt hij zich, vaak met onverholen sympathie, op wat er zich in de avond en nacht van 13 juli afspeelde in de stegen en kroegen van de sloppenwijken van Parijs. Daar breidde het oproer zich toen uit als een inktvlek op vloeipapier, tot de lawine niet meer viel af te stoppen. Die razendsnel aanwakkerende opstandigheid van het volk zou een dag later leiden tot de onvermijdelijke bestorming van de Bastille. Vuillard neemt de lezer mee naar het brandpunt van de rebellie en laat hem meekijken door de ogen van de avonturier Fournier, de ‘sansculotte-neger’ Delorme, de tapijtwerker Cassard en de doodzieke Maillard, nederige arbeiders en knechten die zich dagelijks de ziel uit het lijf beulden zodat koningshuis en adel grote sier konden blijven maken – ondanks het feit dat de staatsschulden torenhoog opliepen en het grootste deel van het volk armoede leed.
‘Ik moet beschrijven wat niet bekend is. Het is eigenlijk niet bekend wat er zich op 14 juli afspeelde. De verhalen die we ervan hebben, zijn gezocht of onvolledig. We moeten de dingen bekijken vanuit de naamloze menigte. En vertellen wat er niet geschreven staat.’
Vuillard neemt die rol op zich middels sprankelend proza dat zich aan een aanhoudend hoog tempo aan de lezer presenteert. Korte, krachtige zinnen worden in een doordachte cadans afgewisseld met lange opsommingen die soms naar adem doen happen. Het ritme in dit verhaal ligt soms zo schrikbarend hoog, dat het een kwestie van tijd lijkt dat de schrijver de macht over zijn literaire stuur kwijtraakt, maar Vuillard houdt zijn roman stevig in de hand, op een enkele kleine uitschuiver na die hem aan het begin van de volgende regel al vergeven is. Ritme, snelheid en wisselende perspectieven, drie elementen waarmee een filmmaker dagelijks te maken heeft, dragen elk op hun beurt bij aan de dramatiek en spanning die van dit boek een onvoorwaardelijke pageturner maakt, zelfs al is de afloop van de veertiende juli al ruim 230 jaar bekend.
Met 14 juli schreef Eric Vuillard een biologerende roman die de lezer pal in het midden van een van de grote gebeurtenissen uit de Europese geschiedenis plaatst. Een boek dat leest alsof je er vanaf het prille begin bij was, dat je het zweet en het bloed van de opstandelingen doet ruiken. Maar vooral een boek dat de talloze vergeten helden van de Franse revolutie geeft waar ze na bijna tweeënhalve eeuw wachten recht op hebben: een indrukwekkend standbeeld.
Reageer op deze recensie