Lezersrecensie
Een elegie die vooral geen jeremiade wil zijn
In een interview op NPO Radio 1 zegt Cherry Duyns, samen met Armando de drijvende krachten achter het legendarische televisie- en theaterprogramma “Herenleed”, dat hij op een dag tegen zijn moeder zei dat hij een boek over haar zou schrijven. ‘Je doet je best maar,’ zei ze toen. ‘Nou dat heb ik gedaan,’ vervolgt Duyns. ‘Ik heb de fotografie gebruikt omdat onze herinneringen niet deugen. Foto's zijn eerlijker. Ik heb er heel goed naar gekeken om iets meer van mijn moeder te begrijpen en haar levensloop te volgen.’ De lezer van “Afscheid” zal de laconieke wijze waarop Duyns’ moeder reageerde meteen herkennen. Want ondanks het feit dat beiden al meer dan zeventig jaar in elkaars levens aanwezig zijn, kennen zoon en moeder elkaar niet zo goed en is ‘aanwezig zijn’ niet het juiste omschrijving voor wat de twee met elkaar hebben. ‘Ik probeer haar zoon te zijn maar ik voel geen vanzelfsprekendheid. Ik weet niet hoe een zoon zich dient te gedragen. Zij is mij dierbaar maar zij is ook iemand die ik niet goed ken. Ik denk dat vertrouwelijkheid ontbreekt door onze gescheiden levens. We hebben er nooit over gesproken, ik heb de behoefte niet gehad.’
In dit boek staat Duyns uitgebreid stil bij wat er volgens hem achter dat gebrek aan vanzelfsprekendheid zit, hoe het komt dat de vertrouwelijkheid tussen moeder en zoon ontbreekt. Hij vertrekt daarbij vlak voor het moment waarop zijn Nederlandse vader en Duitse moeder elkaar leren kennen, twee mensen die hun hart verloren hebben aan het circus en het variété. Ze ontmoeten elkaar aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, in tijden waarin het niet bepaald een cadeau is om als Duitse in Nederland te leven. Omdat Duyns’ vader het geen goed idee vindt haar bij haar juiste naam te noemen: ‘Liever geen Duitse naam, had hij gezegd. Hilde en Hildegard, dat valt in Nederland niet goed, dat had hij wel begrepen.’ Hij noemt haar voortaan Puk. Ze gaan in Haarlem wonen en zien daar hun huwelijk op de klippen lopen.
Daarmee begint voor de kleine Cherry een periode van verhuizingen. Vanuit Haarlem vertrekt hij met zijn moeder naar haar familie in Wuppertal, waar hij opgroeit als een Duits jongetje. Na acht jaar laat zijn moeder, die in Wuppertal blijft wonen, hem over aan de zorgen van zijn vader in Haarlem. Die is niet echt geïnteresseerd in het opvoeden van zijn zoon zodat die taak wordt overgenomen door Cherrys Nederlandse oma. Dat gejojo laat onmiskenbare sporen na in de ziel van de kleine jongen die Duyns dan is en zorgt voor een levenslange ongemakkelijke relatie tussen zoon en moeder. ‘Ik weet niet wat mijn moeder voor mij verborgen heeft gehouden, die vertrouwelijkheid is er niet tussen ons. We zijn altijd behoedzaam met elkaar omgegaan, hebben geprobeerd onmin te vermijden, elkaars domein niet te schenden.’ In die woorden klinkt een onoverkomelijke afstand door, die ook in de laatste levensjaren van de moeder niet meer overbrugd zal worden.
Die afstandelijkheid, dat ongemak, is tekenend voor de wijze waarop Duyns zijn verhaal vertelt. Terughoudend, maar tussen de regels door toont hij meer dan eens zijn betrokkenheid, zijn mildheid. De taal waarin dat gebeurt, is kaal, vrijmoedig maar toch ook ingehouden, en uiterst doeltreffend. Want “Afscheid” is geen afrekening met een verwrongen jeugd, en het is al evenmin een egodocument waarin een schrijver zijn falende ouders ter verantwoording roept voor wat ze hem, hun enige kind, hebben aangedaan. Er zit geen gram wrevel of revanchisme in dit boek. “Afscheid” is een oprechte elegie die vooral geen jeremiade wil zijn. Daarin slaagt Duyns met verve.
‘Op een dag gebeurt het.
Dan zal ik je niet meer opzoeken, je geen eten meer komen brengen.
Dan zullen we elkaar niet meer aankijken, zwijgen, zwaaien en even glimlachen.
Dan zal de stad in het dal langzaam verdwijnen.
Dan hoef ik er niet meer te komen, ook al ben ik er geboren.
Laat ik je in de steek?
Zoals jij mij destijds.
Ik heb je nooit iets verweten, nooit iets kwalijk genomen.
Ik ben je niets verschuldigd.’
In dit boek staat Duyns uitgebreid stil bij wat er volgens hem achter dat gebrek aan vanzelfsprekendheid zit, hoe het komt dat de vertrouwelijkheid tussen moeder en zoon ontbreekt. Hij vertrekt daarbij vlak voor het moment waarop zijn Nederlandse vader en Duitse moeder elkaar leren kennen, twee mensen die hun hart verloren hebben aan het circus en het variété. Ze ontmoeten elkaar aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, in tijden waarin het niet bepaald een cadeau is om als Duitse in Nederland te leven. Omdat Duyns’ vader het geen goed idee vindt haar bij haar juiste naam te noemen: ‘Liever geen Duitse naam, had hij gezegd. Hilde en Hildegard, dat valt in Nederland niet goed, dat had hij wel begrepen.’ Hij noemt haar voortaan Puk. Ze gaan in Haarlem wonen en zien daar hun huwelijk op de klippen lopen.
Daarmee begint voor de kleine Cherry een periode van verhuizingen. Vanuit Haarlem vertrekt hij met zijn moeder naar haar familie in Wuppertal, waar hij opgroeit als een Duits jongetje. Na acht jaar laat zijn moeder, die in Wuppertal blijft wonen, hem over aan de zorgen van zijn vader in Haarlem. Die is niet echt geïnteresseerd in het opvoeden van zijn zoon zodat die taak wordt overgenomen door Cherrys Nederlandse oma. Dat gejojo laat onmiskenbare sporen na in de ziel van de kleine jongen die Duyns dan is en zorgt voor een levenslange ongemakkelijke relatie tussen zoon en moeder. ‘Ik weet niet wat mijn moeder voor mij verborgen heeft gehouden, die vertrouwelijkheid is er niet tussen ons. We zijn altijd behoedzaam met elkaar omgegaan, hebben geprobeerd onmin te vermijden, elkaars domein niet te schenden.’ In die woorden klinkt een onoverkomelijke afstand door, die ook in de laatste levensjaren van de moeder niet meer overbrugd zal worden.
Die afstandelijkheid, dat ongemak, is tekenend voor de wijze waarop Duyns zijn verhaal vertelt. Terughoudend, maar tussen de regels door toont hij meer dan eens zijn betrokkenheid, zijn mildheid. De taal waarin dat gebeurt, is kaal, vrijmoedig maar toch ook ingehouden, en uiterst doeltreffend. Want “Afscheid” is geen afrekening met een verwrongen jeugd, en het is al evenmin een egodocument waarin een schrijver zijn falende ouders ter verantwoording roept voor wat ze hem, hun enige kind, hebben aangedaan. Er zit geen gram wrevel of revanchisme in dit boek. “Afscheid” is een oprechte elegie die vooral geen jeremiade wil zijn. Daarin slaagt Duyns met verve.
‘Op een dag gebeurt het.
Dan zal ik je niet meer opzoeken, je geen eten meer komen brengen.
Dan zullen we elkaar niet meer aankijken, zwijgen, zwaaien en even glimlachen.
Dan zal de stad in het dal langzaam verdwijnen.
Dan hoef ik er niet meer te komen, ook al ben ik er geboren.
Laat ik je in de steek?
Zoals jij mij destijds.
Ik heb je nooit iets verweten, nooit iets kwalijk genomen.
Ik ben je niets verschuldigd.’
1
Reageer op deze recensie