De moeizame verwerking van verdriet
Over het belang van een krachtige openingszin zijn meerdere boekenkasten volgeschreven. Het is een feit dat een eerste zin die er staat, zorgt dat de animo om verder te lezen toeneemt. In het verleden zijn er heel wat schitterende openingszinnen geschreven. Sommige ervan maken zelfs deel uit van het algemeen bewustzijn, al weet niet iedereen meer precies wie die zin eigenlijk heeft geschreven.
‘Jongens waren we - maar aardige jongens’ – de memorabele opening van Nescio’s Titaantjes.
Een goede opener zet de deur open naar de rest van het boek. En dat is exact wat Eva Meijer doet in de heruitgave van haar in 2011 verschenen debuut Het schuwste dier: ‘Mijn tante heeft zich aan het einde van een zaterdagmiddag opgehangen, tijdens het reclameblok tussen een kookprogramma en het journaal.’ De zin die daarop volgt, ‘Ze had de televisie niet uitgezet’, maakt het desolate beeld dat de openingszin oproept compleet.
Het schuwste dier is het relaas over de week die de naamloze verstelster – een jonge vrouw die in Engeland studeert – thuis doorbrengt met haar familie, in afwachting van de begrafenis van haar tante en de dagen die erop volgen. Het is een voor velen herkenbaar verhaal over de moeizame verwerking van verdriet. Het omgaan met een werkelijkheid die zich als een onverwachte vulkaanuitbarsting in iemands leven voordoet, de innerlijke strijd tussen onmacht en opstandigheid en over de vaststelling dat het lijkt alsof de tijd stilvalt, maar dat we ons toch gewoon voortbewegen richting nieuwe dagen:
‘Tijd is niet zo constant als mensen graag geloven – tijd lijkt te meten met klokken en horloges maar iedereen weet dat sommige minuten veel langer duren dan andere.’
Wanneer er een geliefde sterft, slaat dat een peilloos diepe krater in de fundering van een familie. Dat is hier niet anders. Er heerst grote twijfel over de beweegredenen van de zelfmoord. Irrationaliteit steekt de kop op, lichte jaloezie, teleurstelling en vooral onmacht. Er wordt veel gepraat, maar aanzienlijk minder geluisterd. Mensen omhelzen elkaar, spreken elkaar en zichzelf moed in. Meijer giet al die elementen met het nodige overleg in de daden van haar personages en de gesprekken die ze hebben. Het sterkst doet ze ze dit in de relatie tussen de vertelster en haar vader. Een man die nooit huilt, maar nu wel. Ze is niet in staat hem te troosten:
‘[dat zou] het feit dat hij huilde bevestigen. Het was beter het huilen te negeren, zoals hij ons huilen negeerde. Bovendien was hij te lang om te troosten, ik zou er niet bij gekund hebben. We waren nu ongeveer even groot maar de afstand was hetzelfde gebleven.’
Die afstandelijkheid – niet alleen tussen vader en dochter, maar ook in het algemeen – tekent zich naargelang het boek vordert steeds scherper af. De vertelster beseft wel dat de zelfmoord van haar tante ook voor haar een soort keerpunt is, maar ze lijkt die veranderingen vooral te ondergaan. De wereld overkomt haar en ze gaat daar ootmoedig in mee. Een lethargische houding die slechts wordt onderbroken door haar wandelingen met de hond; dan is er wél verbondenheid.
Door dat tekort aan empathie is het moeilijk om een band te krijgen met de personages in Het schuwste dier. Zowel in het algemeen als met de vertelster in het bijzonder. Er staat een emotionele muur tussen personages en lezer, en die blijft gedurende de volledige roman overeind. Nergens vindt er ook maar de minste vorm van toenadering plaats. Allicht is het de bedoeling van de auteur niet te vervallen in een sentimentaliteit die het verhaal mogelijk in de weg loopt. Maar het zorgt er tegelijk voor dat het identificeren niet lukt. En dat is een gemiste kans.
Reageer op deze recensie