Deprimerende en te sterk op elkaar gelijkende verhalen
De Colombiaanse schrijver Juan Gabriel Vásquez (1973) debuteerde in 1997 met de novelle Persona. Twee jaar later volgde een eerste roman. Deze beide boeken ziet hij nu als jeugdzonden om snel te vergeten. Wat erna volgde, beschouwde hij als de echte start van zijn carrière. Het eerste boek van die “echte start” kwam uit in 2001 en is gebaseerd op ervaringen die Vásquez opdeed tijdens het jaar dat hij in de Belgische Ardennen woonde. Los amantes de Todos los Santos heette het. In 2008 werd het boek nogmaals uitgebracht en het is die versie die nu – door Brigitte Coopmans – vertaald is als De geliefden van Allerheiligen.
Zeven korte verhalen bevat het boek, en bijna alle situeren ze zich in, of in de buurt van, de Belgische Ardennen. Elk van de verhalen gaat in op een liefdesrelatie. Hoe worden mensen verliefd, en hoe verliezen ze die verliefdheid weer, dat is wat Vásquez met deze verhalen probeert te beschrijven. In het aanvangsverhaal, Schuilplaatsen, staat een huwelijk centraal dat al na een goed halfjaar barsten vertoont. Door de dood van het neefje van de man worden ze ook voor de buitenwereld zichtbaar. Ook in het tweede verhaal zit er een kink in de kabel tussen een man en zijn vrouw. Of hun huwelijk nog te redden is, weten ze zelf niet, en beiden nemen ze beslissingen die de zaak geen goed doen. In De huisgenoot wordt op wild gejaagd maar het enige dodelijke slachtoffer is de vroegere minnaar van een bedrogen echtgenoot. In nog een ander verhaal voorkomt een vrouw dat haar jongere zus trouwt door de verloofde te vergiftigen. In De eenzaamheid van de goochelaar kan een gehuwde vrouw niet weerstaan aan de charmes van een goochelaar. Afsluiten doet Vásquez met Het leven op het eiland Grimsey. Oliveira ontmoet hierin Agatha, een eenzame vrouw die ooit een dochter had, tot deze op zeventienjarige leeftijd zelfmoord pleegde, samen met nog heel wat leden van de sekte waarin ze was terechtgekomen. Agatha overhaalt Oliveira om samen met haar de nacht door te brengen. Zijn aanwezigheid is nodig opdat ze deze nacht zou kunnen overleven, zo beseft hij.
Vásquez weet elk personage, elke situatie, trefzeker te beschrijven. Hij doet dit als een roofdier dat rond een prooi cirkelt: hij bekijkt zijn doelwit vanaf een afstand, sluipt er in een omtrekkende beweging steeds dichter naartoe, tot hij hem kan grijpen. De verhalen zijn precies zo opgebouwd, nooit meteen to the point, langzaam aanvangend, om het onderwerp heen draaiend, de sluier van wat er is gebeurd almaar meer oplichtend. Pas tegen het einde van elk verhaal aan wordt duidelijk waar het over gaat, ook al laat de schrijver geregeld de nodige vragen onbeantwoord. Die cirkelbeweging ervaart de lezer tijdens het lezen zelf als een draaikolk, waarin met eerst niet, maar daarna en mits enig geduld toch onherroepelijk wordt meegezogen.
Alle verhalen zijn triest, melancholisch. Relaties houden geen stand of worden kunstmatig in leven gehouden, waarbij minstens een van de partners onherroepelijk gekwetst verder door het leven moet. Gelukkige mensen komen in dit boek niet voor. De zeven verhalen zijn varianten van elkaar. Ze leveren de lezer te weinig afwisseling en vormen bovendien een vreselijk deprimerend geheel waar slechts met moeite doorheen te komen is. Dat ligt niet aan de kwaliteiten van Vásquez die boven elke twijfel verheven zijn. Hij schrijft literair, met lange en beeldende zinnen en laat zijn personages diepzinnige gedachten denken. Maar in geen enkel verhaal zit ook maar één lichtpuntje en dat haalt de lezer op de duur zelf mee naar beneden. Na zeven verhalen is het verlangen naar opbeurende literatuur onbeschrijflijk groot.
Reageer op deze recensie