Bizar, surreëel, niet in een hokje te stoppen
Er zijn wel een aantal dingen waar Australië er veel van heeft. De laatste tijd zijn dat helaas bosbranden, maar in rustiger tijden zijn de eindeloze vlakten een van die bijzondere landschapselementen waar we wellicht (ook) aan denken. Voor Gerald Murnane (1939) was het bestaan ervan zelfs voldoende om er een volledige roman aan te wijden. Dat deed hij al in 1982, maar het heeft even geduurd voor het boek zijn weg tot bij ons vond, en dit mede dankzij de uitstekende vertaling van Thijs van Nimwegen en Sander Grasman. Murnane is een bijzondere schrijver. Een citaat uit de New York Times dat in het voorwoord door Wim Boevink in het boek werd opgenomen, noemt hem ‘de belangrijkste Engelstalige auteur waar u nog nooit van hebt gehoord.’ Hij schrijft nog steeds niet met een computer, heeft nooit gevlogen, heeft de staat waar hij woont bijna nooit in zijn leven verlaten, heeft nooit een museum bezocht… Aangezien hij het grootste deel van zijn leven in Melbourne woonde, is dat een prestatie op zich.
De New York Times schreef ooit ook dat het bijna onmogelijk is om in een paar zinnen te beschrijven waar Murnanes boeken over gaan. Voor De vlakte klopt dat helemaal. Het verhaal begint wanneer een filmmaker een documentaire wenst te maken over de Australische vlakten, zich ergens in een stadje vestigt en poogt bij de ‘plainsmen’ – de bewoners van de vlakten – in een goed blaadje te komen. Hij verblijft in een hotel waar ook de lokale bevolking samenkomt. Dat hotel is al even mysterieus als de vlakte en de bewoners zelf, die zich verdelen in rivaliserende kampen met eigen ideeën over kunst en cultuur, maar die wel uniform een hekel hebben aan wie elders woont. De filmmaker slaagt er uiteindelijk in om van een van de plainsmen een uitnodiging te krijgen om bij hem te komen logeren om de vlakte en alles wat ermee te maken heeft, te bestuderen. Dat mondt uit in een verblijf van twintig jaar waarin hij zichzelf en zijn oorspronkelijke opzet verliest.
Wat in die tijd in het boek gebeurt, Gerald mag het weten. De filmmaker, tevens het ik-personage, gaat naadloos van het ene thema over op het andere zonder dat iets van deze onderwerpen duidelijk gedefinieerd is. De vreemde ideeën die de plainsmen er over kunst en cultuur op na houden nemen best veel plaats in beslag. Zoals Murnane erover schrijft, lijkt het boek meer op een essay dan op een stukje fictie. Bijzonder (maar tegelijk ook verwarrend) is de neerslag van hoe het hoofdpersonage in een ruimte vol plainsmen flarden van meerdere gesprekken tegelijk opvangt. Murnane schrijft deze flarden ook precies zo op, beginnend in het midden van een conversatie waarvan je de aanzet niet kent, en alweer eindigend nog voor ze ten einde is om een ander gesprek op te pikken. Dat de familie waar de verteller terechtkomt een eindeloze bibliotheek lijkt te hebben waarin je kan verdwalen, is alweer een van die vreemde elementen waar je moeilijk hoogte van krijgt en waar Murnane heel wat tekst aan spendeert.
Maar hoewel je geen scherp afgetekend onderwerp op dit boek kan plakken, fascineert de schrijver wel door zijn stijl. Hij wordt met Beckett vergeleken, en daar is wat voor te zeggen. De schrijfstijl is anders, maar net zoals in Wachten op Godot, waarin niets gebeurt, de tijd op een onwerkelijke manier verglijdt en de conversaties niet alledaags zijn, zijn ook in De vlakte diezelfde elementen tot in het bizarre verdraaid. Het is experimentele proza die lijkt gemaakt om extreme reacties uit te lokken: je houdt ervan, of haat het. Als toegift werd aan het einde nog een brief toegevoegd van een fan, met daarop Murnanes uitvoerige antwoord. Deze uitsmijter is zowat het meest grijpbare wat in het boek te vinden is.
Reageer op deze recensie