Eenvoud siert
Dikke boeken schrijven is makkelijk geworden vandaag de dag. Met de laptop in de aanslag en met automatische spellingcorrectie en meer leuke handigheidjes beschikbaar, kan een schrijver haast kosteloos doorgaan met schrijven. Knippen kan later altijd nog. Ooit – en dat is nog niet zo heel lang geleden – was dat anders. Toen Willem Elsschot (1882-1960) meer dan een eeuw geleden Een ontgoocheling schreef was schrijven nog heel erg arbeidsintensief. De schrijver schreef meestal nog met de hand, de drukker was nog een letterzetter, fouten waren lastig te corrigeren. Ruimte om dikke turven te schrijven, was er daarom amper. Ze kwamen voor, die pillen, maar het aandeel dunne boeken was begrijpelijkerwijs toch een pak groter dan nu. En de schrijver, die wikte en woog zijn woorden.
Een ontgoocheling haalt, afhankelijk van de editie, de 100 bladzijden net wel of net niet. In het boek worden een aantal jaren van de familie De Keizer in vogelvlucht gevolgd. Louis De Keizer, de pater familias, is een sigarenfabrikant zonder ambitie. Hij verkoopt amper iets, en zijn afnemers zijn doorgaans familieleden of behoren tot de kaartclub waar hij voorzitter van is. Zijn sigaren zijn een onderwerp van spot, en dat wordt na verloop van tijd ook zijn voorzitterschap. Zijn zoon, Kareltje, is in Louis’ ogen de hoop voor de toekomst, want hij zal voor advocaat gaan studeren. Rond zijn tiende wordt Kareltje om die reden naar het atheneum gestuurd waar hij alvast Latijn en Grieks zal gaan leren. Maar Kareltje verspilt er vooral ieders tijd en na enkele jaren wordt hij uit werken gestuurd. Maar andermaal lijkt ook dat op een ontgoocheling uit te draaien. Louis wordt er ziek van...
Dat het boek dun is, betekent niet dat het niet rijk aan inhoud is. Niet voor niets blijft Elsschot meer dan een halve eeuw na zijn dood een veelgelezen Vlaamse schrijver. Elsschot bedient zich niet van veel tierlantijntjes of ingewikkelde stijlfiguren om zijn verhalen vorm te geven. Hij raast recht naar de pointe toe. Weinig omfloerst schrijft hij neer waar het op aankomt. De lezer wordt meteen in het verhaal getrokken en hoeft zich niet te bekommeren om wat zich aan de rand daarvan afspeelt. Elsschot bediende hiermee perfect de hardwerkende, vooroorlogse mens die na de zware dagtaak weinig energie over had om veel te lezen. Een ontgoocheling spreekt diezelfde harde werker ook aan omdat het boek in zijn taal geschreven is, volks, doorspekt met Franse begrippen zoals de toenmalige bourgeoisie die hanteerde. Nochtans is het Nederlands van Elsschot algemener dan wat zijn Vlaamse tijdgenoten-schrijvers produceerden. Meer dan die tijdgenoten scheen hij te geloven dat het mogelijk moest zijn om ook in Nederland voet aan grond te krijgen, en hij paste zijn taal daaraan aan. Laat het aantal bladzijden je niet misleiden. Het is een boek met veel lagen, om eerst te lezen en daarna te herlezen en te herlezen tot laag na laag afgepeld en opgeslorpt is.
Het nawoord door Alma Mathijsen in de editie van 2017 verdient ook een eervolle vermelding. Ze richt zich amper tot de lezer maar pent een eigen, ingebeelde ontmoeting met de schrijver neer waarin ze hem uitlegt wat ze zo goed aan zijn boek vindt. De nederigheid waarmee haar alter ego dat doet, illustreert perfect hoeveel hedendaagse schrijvers nog van Elsschot te leren hebben.
Reageer op deze recensie