Aparte, nostalgische herbeleving van een jeugd
Koos Terpstra (1955) groeide op Texel op als kind van de jaren 50 en 60. Hij werd er ook geboren en daarom was hij een eilander, een status die je op geen enkele andere manier ooit kon bereiken. Terpstra verliet Texel lang geleden om zich in Amsterdam te vestigen, en daar heeft hij nooit spijt van gehad. Als hij terugkeerde naar familie of vrienden, was dat eilandgevoel er niet meer. Hij bleef Texel zien zoals het geweest was en zag niet wat het geworden was. Tot hij in 2016, tijdens een weekendje terug, plots dat gevoel weer terugvond. Ouder en wijzer geworden besloot hij zijn jeugdherinneringen neer te pennen voor ze onherroepelijk zouden zijn weggespoeld.
Het eiland is een boek vol nostalgie en herinneringen, flarden die in het brein van een kind en tiener zijn blijven zitten. Zoals iedere volwassene vroeg of laat ondervindt, is ons geheugen totaal onbetrouwbaar. Wat we nog weten van vroeger is selectief en gekleurd door wie we geworden zijn. Terpstra heeft daarom dingen verzonnen om de gaten op te vullen. Historisch correct is het boek derhalve niet. Het is zijn persoonlijke visie op Texel geworden, op zijn landschap, zijn bewoners en zijn mentaliteit.
Terpstra’s vertelwijze is wat chaotisch en de lay-out soms rommelig. Onderwerpen worden aangesneden zoals ze in het hoofd van de schrijver lijken te zijn opgekomen. Het al dan niet beginnen van een nieuwe paragraaf komt arbitrair bepaald over, en de stijl waarin de korte vraaggesprekjes met zijn moeder zijn vormgegeven, is ronduit lelijk. Het valt op, maar het is ook even snel weer vergeten want inhoudelijk weet Terpstra wel te boeien. Hij wisselt anekdoten af met algemene beschouwingen, met een stukje van een gedicht of liedje, met een foto, of met een opsomming van het een of het ander, zoals alle dingen die ze op Texel niet hadden. Wat opvalt: Terpstra herinnert zich het Texels landschap als mooi en overdadig, maar als hij over mensen praat, overheerst teleurstelling.
‘Ik voelde letterlijk de pijn uit mijn jeugd: mijn moeder die mij, vijf, zes, zeven, acht, negen et cetera jaar oud, die mij een rotjoch vond, mijn vader dus ook, in mijn buurt, de buren wisten dat ik een rotjoch was en vonden mij een rotjoch, de dokter, ik was een rotjoch, de melkboer, de winkeliers, ik was een rotjoch [...]’
Terpstra schrijft meermaals over de afwijzing door zijn moeder en andere inwoners. Het weinige dat hij schrijft over een reünie vijftig jaar later, is dat een oud-leraar zich hem niet herinnert. Van de komst van Sinterklaas naar de kleuterschool weet hij nog dat anderen een echt cadeautje kregen en hij slecht een pak zout voor zijn moeder. Van de foto door de schoolfotograaf waarop hij trots was, herinnert hij zich dat zijn moeder boos was omdat zijn schoenen er ongepoetst op staan. Hij noemt zichzelf ‘het eenzaamste jongetje mogelijk’. De mooie momenten zijn erdoor verdrongen en de boosheid over sommige dingen is erg zicht- en voelbaar.
In zeker opzicht is dit boek een vorm van zelftherapie voor Terpstra, waarin hij in confrontatie treedt met een onverwerkt verleden. Hoewel onderdrukt, zijn er toch ook heel wat mooie momenten in het boek te vinden. Melancholie, heimwee naar het vroegere Texel en weemoed naar wat voorbij is, zijn sterk aanwezig. Al is Terpstra tevreden met zijn beslissing om Texel te verlaten, hij kan niet verbergen dat het eiland altijd door zijn bloed zal stromen.
Het is een wat aparte, maar ook originele terugblik geworden. Niet de meest vrolijke, maar hij komt wel heel eerlijk over: men vergeet al snel dat dit een roman is met verzonnen stukken. Maar wellicht zullen het vooral die lezers zijn die al lang genoeg geleefd hebben om nostalgie te (her)kennen, die zich gegrepen voelen door het boek. Lekker spek, maar niet voor ieders bek.
Reageer op deze recensie