De kunst van het mopperen; hier krijg je hoofdpijn van
Wilhelmus en Albertine Voorbosscher wonen in Huile, spreek uit als Wiel, een plaatsje in Groningen dat wat last heeft van de vooruitgang. Deze dringt maar matig door, en wat doordringt, is niet altijd het beste ervan. Windturbines die het landschap verpesten bijvoorbeeld, of aardbevingen door de gasboringen. En dan is er nog de hoge werkloosheid, die mogelijk verklaart waarom zoveel mensen in de streek van Huile zichzelf in hun waterput verdrinken.
Ocktje is het nichtje van Wilhelmus, die zij oom Wee noemt. Zij wist dankzij haar vader aan de huishoudschool te ontsnappen en ging film studeren. Haar examenopdracht luidt: maak een film over je geboortedorp, half docu, half fictie. Ze besluit haar oom als onderwerp te nemen. Wee en zijn Albertine baten een kruidenierszaak uit maar Wee droomt ervan om drogist te worden. In afwachting lucht hij zijn grieven in brieven die hij schrijft naar BN’ers, politici, het koningspaar, en zelfs naar ene Jan Mulder die, sympathiek als hij is, ook antwoordt. Wee is ook de man die de verdrinkingsslachtoffers uit hun put hijst.
De komst van een moslimfamilie in het dorp zorgt voor beroering. Wee is weg van Tanya, de dochter des huizes, en dat zet niet alleen zijn huwelijk op de helling, maar ook zijn reputatie en geloof krijgen er een knauw door. Ocktje legt alles vast voor haar film, met als climax het finale drama dat zich op de kermis afspeelt.
Jan Mulder (1945) voorstellen is waarschijnlijk niet nodig. Ex-voetballer, columnist, voetbalcommentator, en zowel op de Nederlandse als Vlaamse televisie heel aanwezig als eenmansverpersoonlijking van moppermuppets Statler en Waldorf. Af en toe schrijft hij ook wel eens fictie. Met het verhaal voor Liefde & aardbevingen zat hij al een tijdje in zijn hoofd. Onder impuls van Kees van Kooten is hij het ook daadwerkelijk gaan opschrijven.
Mulder is meesterlijk in het herkennen van ongewone taalelementen. Een schrijffout in een zin die deze meteen heel grappig maakt, bijvoorbeeld, moet je toch maar gezien hebben. Of het nut van een tussen-n:
“De eloquentie dienende zou hij zelf liever ‘op de bonnefooi’ zeggen. Bonnefooi klinkt Frans, ‘maar’, schiet door zijn gedachten, ‘bezit hetzelfde ritme als lichtekooi’. Bonnefooi met een tussen-n dringt zich even op, wat iets anders betekent en beslist van minder allooi is.”
Hij weet ook snel een situatie te kaderen met een semi-poëtische beschrijving:
“Ik ben geboren in een schilderij uit de periode voordat de wind- en schaliegasartiesten er hun likje aan gaven.”
Mulder associeert als geen ander en springt vlot van het ene onderwerp op het andere, zonder adempauze. Misschien komt hij uiteindelijk weer uit waar hij begonnen was, misschien ook niet. Oom Wee is onderwerp en lijdend voorwerp tegelijk in dit boek. Ondertussen schiet Ocktje beelden. Elke paragraaf is een ander beeld, min of meer in chronologische volgorde geschoten wel, maar niet noodzakelijk in direct verband met elkaar. De filmbeelden moeten achteraf nog worden verknipt, de slechte beelden weggegooid, de goede tot een behapbaar geheel samengekleefd. Dit boek is de filmfase. Chaotisch, goede en slechte scènes door elkaar, een mix van zin en onzin die slechts in het hoofd van de filmmaker logica bevat.
Mulder leeft zich uit door in de huid van oom Wee te kruipen en veel, heel veel, te mopperen over de gang van zaken. Oom Wee spuwt zijn gal in brieven, krijgt zelf gal van de dominee over zich heen, mengt in zijn betogen gebeurtenissen uit heden en verleden, fulmineert over Bach en het geloof, en ondertussen nemen de frequentie en sterkte van de aardbevingen toe, zowel in de streek rond Huile als in het hoofd van oom Wee. Alles samen krijg je een lastig te volgen boek. De soms leuke (taal)vondsten en Mulders aangename schrijfstijl ten spijt, blijft toch vooral hangen dat dit boek een wirwar is. Een neerslag van de film ná eindmontage had minder pijn gedaan aan de hersenen.
Reageer op deze recensie