Hoogstaand, maar weinig nieuw en eigen werk
Martin Michael Driessen (1954) staat niet veraf meer van de viering van twintig jaar schrijverschap. Hij debuteerde immers in 1999. Tot voor die tijd werkte hij uitsluitend als acteur en regisseur voor theater en vertaalde hij ook werken naar het Duits. Zijn debuut haalde de longlist van de AKO Literatuurprijs maar daarna schreef Driessen meer dan een decennium lang geen eigen werk meer. Pas in 2012 kwam daar verandering in en sindsdien verscheen bijna jaarlijks een nieuw boek. Vorig jaar scoorde hij nog hoge ogen met De pelikaan.
Mijn eerste moord en andere verhalen is, zoals de titel verraadt, een verhalenbundel. Hierin zijn twee novelles gebundeld en verder enkele kortere en soms zelfs heel korte verhalen. Opvallend is dat de langste novelle, die zo’n derde van het boek inpalmt, niet door Driessen geschreven is, en dat de andere novelle al eerder verscheen.
Het boek vangt aan met Orfeus, een modern verhaal dat door de titel meteen doet denken aan de mythe van Orpheus en Eurydice. Het verhaal zit echter heel anders in elkaar, ook al wordt even naar de mythe verwezen. Lydia beleeft hierin een dag met haar minnaar Menno op de zeilboot die hij gekocht en gerenoveerd heeft. De dag is gevuld met seks maar ook met twijfels van Lydia’s kant. Misschien is Menno toch niet haar ideale minnaar? Lastig is ook dat hij dood is. Het is een leuk idee dat heel goed uitgewerkt is in Driessens kenmerkende schrijfstijl. Die is erg literair en beeldend en lijkt soms wat ouderwets, al is dat net het aangename eraan. Zijn stijl maakt de taal zacht en wollig, gelijkaardig aan zoals het UK English zachter aanvoelt dan US English.
De eerste novelle in het boek is Een ware held. Deze verscheen in 2017 reeds als apart boekje bij een andere uitgeverij en de fans hebben het daarom misschien al in bezit. De novelle is wel heel goed (een aparte recensie is op Hebban te vinden) maar van tweemaal hetzelfde boek kopen is niet elke lezer gediend.
Verder zijn er nog een achttal korte verhalen van Driessens hand in de bundel terug te vinden die wel origineel zijn en altijd mooi geschreven, maar die meestal te kort zijn om echt te blijven hangen. De uitschieters zijn meteen ook de iets langere verhalen, zoals Het heilige water, dat zich in Polen afspeelt, en waarin een blind paartje op leeftijd de kans krijgt weer te zien, maar dat niet noodzakelijk een godsgeschenk vindt. Ook Tijdrit, over een man die een wielertijdrit overdoet die zijn overleden zoon jaren geleden won en over de dood heen met hem blijft concurreren, is een van de betere korte verhalen in het boek.
Maar de werkelijke climax wordt met de tweede novelle bereikt, die meteen ook het boek afsluit. Aquis submersus heet die. Driessen is er echter niet de schrijver van. Het was de Duitse schrijver Theodor Storm die het verhaal in 1876 bedacht en Driessen vertaalde het. In Aquis submersus komt het hoofdpersonage toevallig achter het bestaan van enkele dagboeken die in het bezit zijn van een bakker en die op het punt staan te worden weggegooid als waardeloos. Als het hoofdpersonage ze gaat lezen, blijken ze rond 1660 te zijn geschreven. De schilder Johannes vertelt erin over zijn onmogelijke liefde voor Katharina en de tragische gevolgen hiervan. Geen enkele van Driessens korte verhalen kan op tegen de kwaliteit van deze romantisch-melancholische novelle van Storm. Driessens bijdrage eraan is een prachtige vertaling die het verhaal misschien wel voor het eerst – en terecht – onder de aandacht brengt van het Nederlandstalige taalgebied, maar het voelt wat oneerlijk aan dat de naam Storm niet ook vooraan op de cover vermeld staat.
Deze verhalenbundel is kortom hoogstaand en lezenswaardig, maar voor wie uitsluitend op zoek is naar eigen en niet eerder gepubliceerd werk van Driessen, is de buit wat mager.
Reageer op deze recensie