Treffende memoir over verlies en rouw
Jesmyn Ward groeide op in Mississippi. Ze was de eerste in haar familie die de kans kreeg om te studeren, aan Stanford University. Momenteel is ze professor creatief schrijven. Ze schreef diverse romans, waaronder Het lied van de geesten, die allen gesitueerd zijn in haar geboortegebied. Daar verloor Ward in nog geen vier jaar tijd vijf jonge mannen, waaronder haar broer, haar neef en een aantal vrienden. Door het schrijven van haar memoir De mannen die we oogstten, vertaald door Astrid Huisman, probeerde ze te begrijpen waarom zoveel van hen dood zijn en wat de rol van racisme en ongelijkheid hierin is.
Om de lezer een context te bieden voor de verhalen van de mannen die ze verloor, vertelt ze in chronologische volgorde haar eigen verhaal. Ward groeit op in een gebroken gezin, want haar vader is na een aantal ruzies vertrokken. Op school, waar ze jarenlang het enige zwarte meisje is, merkt ze de verschillen op, hoe bevoorrecht de andere leerlingen zijn en hoe zij hun privileges als vanzelfsprekend aan lijken te nemen. Alhoewel Ward een intelligente jongedame is, glijden haar resultaten steeds verder af. Dankzij de steun van haar moeders werkgever krijgt zij uiteindelijk toch een goede opleiding.
Ze blijft zich altijd verbonden voelen met haar geboorteplaats, maar sluit haar ogen niet voor de leefomstandigheden hier. In treffende bewoordingen geeft zij haar ervaringen weer en wat dit met haar en haar familie en vrienden doet, al dringt de volledige impact pas later tot haar door:
'Ik wist dat ik op een plek woonde waar hoop en vooruitzicht even vluchtig waren als ochtendmist, maar ik was blind voor de wanhoop die de kern vormde van ons drugsgebruik.'
Haar ogen worden geopend wanneer ze steeds meer mannen van haar leeftijd begint te verliezen. De hoofdstukken die haar eigen verhaal vertellen wisselt ze telkens af met een portret van een van de mannen die ze verloor. Ze begint met het verhaal van degene die ze als laatst verloren is en gaat zo terug in de tijd, tot haar twee verhaallijnen elkaar ontmoeten. Deze structuur maakt het boek sterker, want tegen de tijd dat ze vertelt over haar eerste en ook meest zware verlies, dat van haar broer, voel je de impact sterker. Je weet dat dit geen op zichzelf staand incident is. Ook eindigt ze op deze manier met het meest persoonlijke portret. Waar de eerste portretten wat fragmentarisch voelden waardoor je niet het gevoel krijgt de mannen echt te leren kennen, voelt het portret over haar broer veel completer. Hij kwam natuurlijk eerder in Wards eigen verhaal voor, waardoor je als lezer al een beeld over hem hebt kunnen vormen. Zijn verhaal maakt dan ook de meeste indruk en zorgt voor een intens einde van het boek.
Het is jammer dat Ward niet echt verder gekomen lijkt te zijn in haar zoektocht naar het waarom. In het laatste hoofdstuk vallen er wat statistieken uit de lucht, zoals dat armoede, gebrek aan onderwijs en sociale steun tot evenveel doden leiden als bijvoorbeeld hartaanvallen. De link met haar persoonlijke ervaringen blijft echter mager, de situaties rondom de dood van de mannen bleven ook veelal vaag. Bij het portret van Charles, die omkomt bij een treinongeluk, wordt er wel een link met ongelijkheid gelegd: in gebieden waar overwegend zwarte mensen wonen, worden defecte waarschuwingssignalen bij spoorwegovergangen vaak niet gerepareerd. Of dat een rol gespeeld heeft bij de dood van Charles, is echter onbekend. Bij de andere portretten is er helemaal geen link gelegd tussen het verlies en de rol van ongelijkheid en racisme. Dit maakt het verhaal minder sterk.
Desondanks is het een mooi boek waarin Ward treffend over verlies en rouw schrijft. Het is een openhartige memoir, die wel sterker had kunnen zijn als Ward een duidelijkere link tussen haar verliezen en ongelijkheid had kunnen leggen.
Reageer op deze recensie