In Djedda, van vrouw tot monster zonder waarde
Dat het leven voor een vrouw in Saoedi-Arabië niet over rozen gaat, mag genoegzaam bekend heten. Zij mag geen auto rijden, gaat gesluierd door het leven en alleen de straat op gaan is er niet bij. Hilary Mantel (1952) weet als geen ander hoe dat voelt, vijf jaar woonde zij met haar echtgenoot in Djedda. In een interview vertelde ze vele jaren later dat het de mooiste dag van haar leven was, toen ze Saoedi-Arabië achter zich kon laten. De expats daar, het was in de tachtiger jaren, verdienden veel geld. Dat vormde een pleister op de wonde. Men leefde van verlof naar verlof en spaarde intussen voor een mooi huis elders. De meeste van hen woonden in de compound, maar Mantel plaatst haar hoofdpersoon daarbuiten.
Frances Shore is niet enthousiast als Andrew, haar echtgenoot, haar op een ochtend voorstelt om naar Djedda te verhuizen. Het bouwproject waaraan hij werkt in Botswana is afgerond en er moet brood op de plank komen. Veel keus is er niet. Zes weken na Andrew stapt ze op het vliegtuig. De steward geeft alvast een voorproefje van wat haar te wachten staat. Hij biedt voortdurend alcoholische versnaperingen aan, die zullen er nauwelijks zijn in haar nieuwe omgeving. Visum in orde? Komt haar man haar wel ophalen? Hoezo een taxi nemen, dat kan helemaal niet, dan zit ze alleen met een man in een auto, verboden. Heeft ze de merkjes wel uit haar ondergoed geknipt? Het komt toch niet van Marks & Spencer? Dat zijn zionisten, daar houden ze in Saoedi-Arabië niet van. Nee, het leven zal heel anders voor haar zijn dan dat in Afrika!
Met dit gesprek in het vliegtuig loodst de schrijfster de lezer op een originele manier Djedda en het verhaal binnen. De sfeer is direct duidelijk, al kan Frances op dat moment nog niet bevroeden hoe klein haar wereld uiteindelijk zal worden. Het appartementengebouw, dat zij nogal sarcastisch ‘Huisje Weltevree’ noemt, wordt behalve door het echtpaar Shore, bewoond door een Pakistaans en een Saoedisch gezin. Verder is er een appartement, waar niemand zou wonen, maar waar nogal vreemde dingen gebeuren.
Het contact van Frances met de buitenwereld beperkt zich tot haar twee buurvrouwen, die zelden buitenshuis komen en zeer wantrouwend tegenover haar en de gehele westerse cultuur staan. Ze praten over verschillen, omdat Frances blijft vragen naar hun manier van leven, maar wederzijds begrip levert het niet op. Frances is te kritisch en vrijgevochten, dat wordt niet geaccepteerd. Ook in de wereld van de expats blijft ze een buitenbeentje. Men begrijpt haar zorgen niet, wegkijken en feesten is het motto. Frances zit opgesloten in haar huis en levert steeds meer van zichzelf in. De schrijfster is in staat om de lezer gedurende de loop van het verhaal hetzelfde beklemmende gevoel te geven. De flat wordt steeds donkerder, de mensen lijken steeds verder van haar af te staan. Hoe Frances zelf bijna helemaal verdwijnt, blijkt als ze haar man bij thuiskomst begroet met: “Hoi Andrew, ik ben een monster zonder waarde.”
Het boek is geschreven in een prettige, toegankelijke stijl, met heldere vrij korte zinnen. De vele dialogen worden afgewisseld met korte verhalende delen en af en toe worden we deelgenoot gemaakt van Frances’ dagboekaantekeningen. Die notities leveren niet veel nieuws op, aangezien het hele verhaal vanuit haar perspectief geschreven is. De waarde ervan is dan ook meer gelegen in het tonen van de wanhoop en eenzaamheid van de hoofdpersoon. Er is immers niemand aan wie ze haar gedachten kwijt kan. Vertalers Harm Damsma en Niek Miedema hebben het Engelse karakter van de roman goed kunnen vasthouden.
Acht maanden in de Gazastraat geeft een zeer interessante inkijk in het leven in een toen, maar ook nu nog, zeer gesloten cultuur. Misschien is dat wel het meest beklemmend, Mantel schreef dit boek in 1988, maar het heeft nog niets aan actualiteit ingeboet.
Reageer op deze recensie