Los je eenzaamheid op met een gestolen kind?
Het is de zomer van 1938. De badplaats Margate ligt als het ware op de neuspunt van de Engelse zuidoostkust. Er is een boulevard, een park en een kermis, een echt vakantieoord. In de ochtenduren heeft de trein een stoet van gezinnen met kleine en grote kinderen losgelaten. De niet met naam genoemde vertelster bekijkt de drukte om zich heen tot ze haar doel gevonden heeft. Een onbeheerde kinderwagen, ze stapt erop af en neemt hem mee, tevreden constaterend dat er een baby in ligt. Achter haar breekt al snel paniek uit, maar dat deert haar niet. Ze merkt het wel, vertelt hoe mensen in groepjes op zoek gaan, de ouders in paniek zijn. Ze legt het kind op de achterbank van haar auto en vertrekt.
Al gauw blijkt, dat het een goed voorbereide actie is. In haar koffer zitten luiers, wat eten en zelfs een boek over de verzorging van kleine kinderen. De ‘nieuwbakken moeder’ woont met Albert, zoals ze het jongetje noemt, in haar auto. Af en toe een pensionkamer hurend, als dat om hygiënische redenen gewenst is. Ze is ervan overtuigd dat ze juist gehandeld heeft.
De kern van het verhaal is niet zo zeer de kidnap, als wel het achterliggende motief. De vrouw is onvoorstelbaar eenzaam, een doel in het leven heeft ze niet, vrienden of familie evenmin. Die eenzaamheid is zo absoluut, dat de mensen om haar heen, inclusief de verdrietige ouders, haar niet emotioneel meer kunnen raken. De vrouw mist elk empathisch vermogen. Ze is ervan overtuigd dat de eerste zes maanden van Albert uit zijn geheugen gewist zullen worden, “het echtpaar dat hem had voortgebracht zou hij zich niet herinneren. De tijd werkt in hun nadeel.”
Schuldgevoel is er ook niet. Als ze de verdrietige moeder op de boulevard heeft zien staan, merkt ze op:
“Ik had tijd verloren met het observeren van die verdrietige vrouw die haar kind kwijt was.”
Zelfs de liefde voor Albert is beredeneerd, het is een deel van het plan, het stichten van een gezin. Zonder al dat gedoe eromheen. Om niet meer eenzaam te zijn, ergens bij te horen. Niet uitgelachen te worden.
Al gauw komen er ook bedenkingen. Hoe moet het met haar bioscoopbezoeken, haar geld dat opraakt, de altijd terugkomende zorg voor een baby? Tot de laatste bladzijde weet de schrijver de spanning vast te houden.
Gerard Donovan (1959) schrijft in korte zinnen, waardoor de afstandelijkheid van de hoofdpersoon nog duidelijker voelbaar wordt. Vaak wordt een gedachtestroom beëindigd met een korte, soms wat raadselachtige conclusie. Over het kind en het boek over opvoeden: “ik moest hem terug stoppen in het boek”. De beschrijvingen van de omgeving doen hier en daar wat gekunsteld aan: “terwijl de nacht zich rond de koplampen sloot en ze vilde tot op het bot”. De vertaalster, Marion Op den Camp, heeft de sfeer van het vooroorlogse Zuid-Engeland goed weten te behouden. De geuren van de zee en het strand, de families onder hun parasols, je ziet het voor je.
De vraag blijft hangen, als je het boek al lang uit hebt. Kun je eenzaamheid oplossen door het verdriet van een ander?
Reageer op deze recensie