Moordenares van haar kinderen of slachtoffer van een systeem?
Dordrecht, eind negentiende eeuw. Naast welvaart is er sprake van diepe armoede. Elisabeth groeit op in armoedige omstandigheden. Met haar ouders en broer Jacob woont ze in een krot aan de Kromme Elleboog, een steegje in de binnenstad. Moeder is kantklosser en vader werkt in de houtzagerij. Met haar moeder heeft ze een goede band; ze leert haar dochter al vroeg om te gaan met tule, zijde en kantkloskussens. Elisabeth bewondert haar moeder enorm, vooral om haar doorzettingsvermogen en geduld. Vader is een keiharde bullebak, en moeder en dochter zien elke avond met angst zijn thuiskomst tegemoet.
'Als ik op een stoel klom en met mijn hoofd op mijn armen naar de straat keek, was het alsof mijn lichaam zich in tweeën splitste: ik luisterde naar de voetstappen op straat, of ik vader hoorde aankomen – en ik luisterde naar moeders heen en weer lopen, hoe ze probeerde gewoon te doen en ik hoorde hoe ze de tafel schoonveegde, telkens weer, telkens weer, zodat er geen enkel draadje, geen stofje meer zou liggen als hij binnenkwam.'
De hoofdstukken in het boek wisselen steeds tussen dat verleden, waarin Elisabeth opgroeide, en haar volwassen leven waarin heel veel is misgegaan. Haar echtgenoot Julius, die aanvankelijk nog wel op haar gesteld is, doet na enige tijd niet onder voor haar vader. Elisabeth heeft twee zoontjes: Jozef, met wie ze weinig op heeft omdat hij op haar vader lijkt, en Jan, die ze adoreert. Ze krijgt ook twee dochtertjes, maar beiden sterven direct na de geboorte. Elisabeth wordt gevangen genomen, omdat ze ervan verdacht wordt de beide meisjes te hebben omgebracht.
Hiermee begint het schrijnende verhaal van vrouwen in een 'gesticht'. Van jong tot oud, gezond of ziek, allen worden ontdaan van hun waardigheid. De oppassers zijn keihard en waar het kan worden de vrouwen vernederd en ook mishandeld. Er wordt geslagen met sleutels en natte dweilen, vrouwen moeten eten met de handen op de rug gebonden en ga zo maar door.
Els Florijn heeft een studie gemaakt van een aantal boeken uit die tijd, geschreven door vrouwen die een dergelijke behandeling aan den lijve ondervonden hebben. Meestal noodgedwongen uiteraard, zoals Johanna Struten-te Gempt, dochter van een dominee, die in 1889 met een depressie wordt opgenomen. Zij komt uit een ontwikkelde omgeving en heeft het in verhouding tot vrouwen als Elisabeth nog niet eens zo slecht. Zij schrijft erover als ze genezen verklaard is. Maar er is ook een Amerikaanse journaliste, die, uitzonderlijk in die tijd, undercover gaat en daarna over haar schokkende ervaringen publiceert.
De afwisseling van heden en verleden geven het verhaal extra diepte. Soms verklaart het verleden enigszins waarom een vrouw als Elisabeth denkt zoals ze denkt. De vraag of zij inderdaad haar dochtertjes kwaad berokkend heeft, wordt wel beantwoord, maar is lang niet het belangrijkst. De machteloosheid van vrouwen en de ontkenning van enige waardigheid zijn onvoorstelbaar. Van arts tot oppasser en van politieman tot rechter, allen oordelen zonder moeite te doen om de vrouwen te begrijpen.
De schrijfster heeft kans gezien Elisabeth zo vorm te geven dat zij, kritisch en niet berustend, haar verhaal vertelt. Ook voor haar is het bijna onmogelijk om iets aan haar lot te veranderen, al heeft ze haar engelen, waarmee zowel haar dochtertjes als nachtelijke verschijningen bedoeld worden. Een boek dat de lezer niet snel zal vergeten.
Reageer op deze recensie