Hoe het nazisme een Vlaamse familie verscheurde
Het schijnt het lot te zijn van Stefan Hertmans om in de wereld van alledag geconfronteerd worden met het verleden. Een verleden dat het waard is om vastgelegd te worden. In Oorlog en terpentijn, zijn eerste grote bestseller, kwam dit tot hem via de gevonden dagboeken van zijn grootvader uit de Eerste Wereldoorlog. De bekeerlinge ontstond door de ontdekking dat, in het dorp in de Provence waar hij en zijn vrouw een vakantiehuis bezaten, in de middeleeuwen een jonge vrouw, bekeerd tot het jodendom, met haar echtgenoot de ellende van de kruistochten aan den lijve ondervond. En nu is er dan De opgang.
In 1979 koopt de schrijver een vervallen huis in het Patershol, een dan nog verkommerde wijk in Gent. Tijdens zijn rondgang door het huis hoort hij van de notaris dat er tijdens de Tweede Wereldoorlog een Vlaamse SS-er met zijn gezin heeft gewoond. Pas twintig jaar later besluit Hertmans het verhaal van de familie vast te leggen. Aanleiding vormt een boek dat hem onder ogen komt, Zoon van een 'foute' Vlaming, geschreven door de zoon van Willem Verhulst, de desbetreffende SS-er. Deze zoon is een zeer gewaardeerd hoogleraar geschiedenis, van wie Hertmans college kreeg.
De wijze waarop de auteur te werk gaat, is bijzonder te noemen. De opgang is een roman over de familie Verhulst voor, tijdens en na de oorlog. Willem Verhulst groeit op in Berchem bij Antwerpen, waar zijn vader diamantslijper is. Als vierjarige krijgt Willem een stuip, waardoor hij voor de rest van zijn leven aan één oog blind is. Hij krijgt angstaanvallen en wordt aanvankelijk gepest, maar wordt later zelf een pester en geducht straatvechter. Zijn opleiding op de Tuinbouwschool maakt hij niet af. Hij spijbelt en zet zich af tegen de Franstaligen. Zij herinneren hem aan zijn vreselijke schooltijd. Dat wordt zijn eerste stap op het pad naar de Flaminganten. Intussen wordt hij verliefd op de Duits-joodse Elsa Meissner.
Zijn Groot-Germaanse sympathieën steekt Willem niet onder stoelen of banken. Hij voelt zich gedwongen te vluchten naar Nederland, Elsa gaat met hem mee. Ze trouwen, maar al gauw wordt Elsa ziek en zij overlijdt daar. Inmiddels heeft Willem Mientje ontmoet in Zevenaar en een jaar later trouwt hij met haar. Ze krijgen drie kinderen en gaan in het Patershol in Gent wonen.
Op magistrale wijze weet Hertmans de lezer mee te slepen in het leven van de zachtmoedige, maar ook heel flinke Mientje. Ze is protestant en blijft dat ook. Van Willems steeds verdergaande opname in de wereld van de Belgische SS wil ze niets weten. De kamer waar Willem zijn kornuiten ontvangt, wordt door haar de dodenkamer genoemd. Verboden terrein voor de kinderen en zelf wil zij er ook niet komen. Zeker niet als er ook nog een buste van Hitler op de schoorsteen geplaatst wordt. Toch blijft Mientje op haar manier trouw aan de vader van haar kinderen, die haar ook nog in de steek laat voor een nazi-minnende maîtresse.
De schrijver heeft voor dit boek, net als voor de twee eerder genoemde romans, veel onderzoek gedaan. Hij beschikte over de dagboeken van Mientje, verkregen via haar inmiddels hoogbejaarde dochters, maar ook over rechtbankverslagen over de veroordeling van Willem na de oorlog, zijn gevangenneming en zijn vervroegde vrijlating. Dit alles vervlecht hij in zijn verhaal; hoe hij zelf in het huis ging wonen, hoe hij sprak met familieleden, met gelijkgestemden van Willem, maar ook met zijn vijanden.
Willem Verhulst was een uitgesproken nazi. De lijsten die hij maakte met daarop joden, communisten en anderen, hebben heel veel levens gekost. Een man die nooit tot inkeer kwam; hij voelde zich tot het eind van zijn leven, zoals veel Vlaamse collaborateurs, eerder slachtoffer dan dader. Des te indrukwekkender is het dat Hertmans niet oordeelt. Hij spaart niemand, maar oordelen mag de lezer zelf doen.
Reageer op deze recensie