Lezersrecensie
Paradijs van A. Gurnah, een late ontdekking, maar het lezen meer dan waard
Sommige schrijvers leer je veel te laat kennen. Het is zelfs niet onwaarschijnlijk dat ík in elk geval Abdulrazak Gurnah nóg niet gekend zou hebben, ware het niet dat hij de Nobelprijs voor de literatuur won in 2021. En verdiend, mag ik wel zeggen. Want als Nobelprijswinnaar word je geacht iets wezenlijks toe te voegen aan de literatuur en dat doet hij zeker. Hij werd geboren in 1948 in Tanzania, in Oost Afrika dus. Een land dat toen nog pas een jaar of vijftig bestond, het was gekoloniseerd door de Duitsers voor die tijd. We leren de wereld van Tanganyika kennen door de ogen van Yusuf.
Yusuf is twaalf jaar, enig kind van een echtpaar in een arm dorp, er wordt honger geleden en de vader van Yusuf voelt zich dan ook genoodzaakt om zijn zoon mee te geven aan “oom Aziz”. Een welvarende koopman, die de jongen onbetaald voor zich aan het werk zal zetten. Yusuf dient zo als betaling van een schuld die zijn vader niet op een andere manier kan aflossen. De jongen beschouwt de koopman als een familielid, dat hij eigenlijk niet is. Verdrietig is hij omdat hij ver van zijn ouders vandaan zal gaan en niet weet of hij hen ooit nog terug zal zien. Daardoor is de eerste reis van zijn leven per trein, toch niet zo mooi en spannend als hij aanvankelijk verwacht had.
Aangekomen bij het huis van oom Aziz, wordt Yusuf overgelaten aan Khalil, een jongen van een jaar of zeventien, die de winkel van oom Aziz runt. Hij neemt Yusuf onder zijn hoede en leert hem wat nodig is om zich nuttig te maken in de winkel. Khalil noemt Yusuf zijn kleine broertje, maar vindt hem eigenlijk een domme boer, een wilde, die vanachter de bergen komt en die alles nog moet leren. Gelaten neemt Yusuf zijn nieuwe leven op. Niet wetend wat er anders zou kunnen. ’s Nachts, buiten slapend op zijn matje naast Khalil, is hij verdrietig, mist hij zijn moeder en droomt hij. Als oom Aziz, zoals hij hem tot ergernis van Khalil nog steeds noemt, op reis gaat, onderzoekt Yusuf voorzichtig zijn omgeving. Vooral de ommuurde tuin bij het huis trekt hem aan. Daar is hij het liefst.
Op de volgende reis van de koopman, wordt Yusuf toegevoegd aan het gezelschap, dat bestaat uit minstens veertig dragers, opzichters en assistenten van Aziz. Yusuf wordt gezien als een mooie jongen, die de reizigers geluk kan brengen. Niet iedereen heeft trouwens goede bedoelingen, zo is er bijvoorbeeld Mohammed Abdalla, die zich opdringt aan Yusuf met niet al te fatsoenlijke bedoelingen. Deze man is de rechterhand van de koopman, maar wordt door iedereen gehaat.
‘Kijana mzuri’. Beeldschone jongen, had Abdalla gezegd toen hij naast Yusuf bleef staan en zijn kin pakte met een hand die vlekkerig en geschilferd aanvoelde. Jij komt mee. De seyyid (de koopman) wil dat je morgenochtend klaarstaat.
Deze reizen zullen een groot deel van het boek beslaan en aan de hand van de ervaringen van de jongen en door zijn ogen, zien we een onderdrukt land, overheerst door de kolonisten. Het ene gebied is armer dan het andere en de mensen die daar wonen worden door de wat rijkeren ook neerbuigend behandeld. De koopman en zijn gezelschap worden soms vriendschappelijk, maar vaak met achterdocht en ook wel ronduit vijandig bejegend. Yusuf raakt wat meer naar de achtergrond ten behoeve van het grote verhaal, dat eigenlijk Afrika als onderwerp heeft. De reizen spiegelen ons een land voor dat uitgemergeld wordt en misbruikt.
Abdulrazak Gurnah voegt met deze roman een essentiële verrijking toe aan de Afrikaanse literatuur. Bekeken vanuit een perspectief, waar wij als Europeanen niet trots op hoeven te zijn, maar een die wel gekend dient te worden. Met een terughoudendheid die bewonderenswaardig mag heten, maar niet kritiekloos, beschrijft Gurnah de samenleving in Oost Afrika in al haar ellende, maar ook met kleur, haar talen, religies en eigen cultuur. De vertaling van Tinke Davids is goed getroffen.
Ik hoop op meer vertalingen van deze Nobelprijswinnaar, hij verdient dat ten volle.
Yusuf is twaalf jaar, enig kind van een echtpaar in een arm dorp, er wordt honger geleden en de vader van Yusuf voelt zich dan ook genoodzaakt om zijn zoon mee te geven aan “oom Aziz”. Een welvarende koopman, die de jongen onbetaald voor zich aan het werk zal zetten. Yusuf dient zo als betaling van een schuld die zijn vader niet op een andere manier kan aflossen. De jongen beschouwt de koopman als een familielid, dat hij eigenlijk niet is. Verdrietig is hij omdat hij ver van zijn ouders vandaan zal gaan en niet weet of hij hen ooit nog terug zal zien. Daardoor is de eerste reis van zijn leven per trein, toch niet zo mooi en spannend als hij aanvankelijk verwacht had.
Aangekomen bij het huis van oom Aziz, wordt Yusuf overgelaten aan Khalil, een jongen van een jaar of zeventien, die de winkel van oom Aziz runt. Hij neemt Yusuf onder zijn hoede en leert hem wat nodig is om zich nuttig te maken in de winkel. Khalil noemt Yusuf zijn kleine broertje, maar vindt hem eigenlijk een domme boer, een wilde, die vanachter de bergen komt en die alles nog moet leren. Gelaten neemt Yusuf zijn nieuwe leven op. Niet wetend wat er anders zou kunnen. ’s Nachts, buiten slapend op zijn matje naast Khalil, is hij verdrietig, mist hij zijn moeder en droomt hij. Als oom Aziz, zoals hij hem tot ergernis van Khalil nog steeds noemt, op reis gaat, onderzoekt Yusuf voorzichtig zijn omgeving. Vooral de ommuurde tuin bij het huis trekt hem aan. Daar is hij het liefst.
Op de volgende reis van de koopman, wordt Yusuf toegevoegd aan het gezelschap, dat bestaat uit minstens veertig dragers, opzichters en assistenten van Aziz. Yusuf wordt gezien als een mooie jongen, die de reizigers geluk kan brengen. Niet iedereen heeft trouwens goede bedoelingen, zo is er bijvoorbeeld Mohammed Abdalla, die zich opdringt aan Yusuf met niet al te fatsoenlijke bedoelingen. Deze man is de rechterhand van de koopman, maar wordt door iedereen gehaat.
‘Kijana mzuri’. Beeldschone jongen, had Abdalla gezegd toen hij naast Yusuf bleef staan en zijn kin pakte met een hand die vlekkerig en geschilferd aanvoelde. Jij komt mee. De seyyid (de koopman) wil dat je morgenochtend klaarstaat.
Deze reizen zullen een groot deel van het boek beslaan en aan de hand van de ervaringen van de jongen en door zijn ogen, zien we een onderdrukt land, overheerst door de kolonisten. Het ene gebied is armer dan het andere en de mensen die daar wonen worden door de wat rijkeren ook neerbuigend behandeld. De koopman en zijn gezelschap worden soms vriendschappelijk, maar vaak met achterdocht en ook wel ronduit vijandig bejegend. Yusuf raakt wat meer naar de achtergrond ten behoeve van het grote verhaal, dat eigenlijk Afrika als onderwerp heeft. De reizen spiegelen ons een land voor dat uitgemergeld wordt en misbruikt.
Abdulrazak Gurnah voegt met deze roman een essentiële verrijking toe aan de Afrikaanse literatuur. Bekeken vanuit een perspectief, waar wij als Europeanen niet trots op hoeven te zijn, maar een die wel gekend dient te worden. Met een terughoudendheid die bewonderenswaardig mag heten, maar niet kritiekloos, beschrijft Gurnah de samenleving in Oost Afrika in al haar ellende, maar ook met kleur, haar talen, religies en eigen cultuur. De vertaling van Tinke Davids is goed getroffen.
Ik hoop op meer vertalingen van deze Nobelprijswinnaar, hij verdient dat ten volle.
1
Reageer op deze recensie