Deze kennismaking smaakt naar meer
Voor ons Nederlanders is de Noorse literatuur een vrijwel onbetreden terrein. Henrik Ibsen, de toneelschrijver kennen we en sinds een aantal jaren natuurlijk ook Karl Ove Knausgård, die zich een welverdiende plaats wist te veroveren in onze boekenkasten. Nu wordt daar een nieuwe naam aan toegevoegd: Tomas Espedal (1961). Nog niet eerder verscheen een boek van hem in het Nederlands, terwijl hij in de Scandinavische landen zeer gewaardeerd wordt, hij heeft inmiddels veertien romans en enige dichtbundels op zijn naam staan. Hoog tijd dus voor een kennismaking.
In Tussen april en september beschrijft Espedal het leven van een man die in korte tijd zijn moeder en zijn ex-vrouw verloren heeft. Hij blijft achter met een dochter, totaal ontredderd. Alles en iedereen lijkt zich tegen hem te keren. Het huis vervalt, zijn dochter ontglipt hem en de honden van de buurman vallen hem aan.
“Op een beslissend moment was alles voorbij: ik had het begin verloren. Ik was op weg naar de winkel, ik zag niets. Geen bomen, geen weg, geen vrijheid, geen toekomst, niets.”
Hij overweegt te verhuizen, maar “Door te verhuizen verandert er niets. Verhuizen is de herhaling van uitstellen.” Hij werpt zich op het huishouden, kookt en wast, doet boodschappen, maar de dochter ziet het eigenlijk niet eens. Ze leeft haar eigen leven en keert zich van hem af. Schrijven is zijn enige houvast. Stapels papier schrijft hij vol, zonder dat het hem aanvankelijk iets oplevert.
“De woorden, ik moest ze op papier brengen. Ik deed het nachtlampje aan, wilde ze wegschrijven, noteerde en schreef, maar zodra ik het licht uitdeed en mijn ogen sloot, kwamen ze weer terug, ik weet niet waarvandaan.”
Maar dat schrijven en de zorg voor zijn dochter vormen zijn enige doel nog. Al schrijvend gaat hij terug naar zijn jeugd en naar die van zijn ouders en grootouders. Langzaamaan ontdekkend wat hem gemaakt heeft tot wat hij is, een eenzame man, die de volwassen wereld eigenlijk nooit helemaal begrepen heeft en ook niet tot de zijne heeft gemaakt. Als kind al was hij een buitenbeentje. Hij vocht zich een weg wanneer dat moest en thuis trokken zijn ouders, maar ook hij, zich terug in hun eigen hoek.
Op impressionistische wijze speelt de natuur mee in het verhaal. Als de man somber is, wordt de natuur dat ook. “Ik wilde romans schrijven alsof het poëzie was!” zegt de hoofdpersoon. En dat is nu juist wat Espedal doet. Af en toe worden zijn zinnen ineens poëtisch.
“Wit.
Krokussen. Lelies. Sneeuwklokjes. Sigaretten.
Zon. Iets zwarts.
Al vroeg in de ochtend, in al dat felle licht: ergens iets zwarts.
Het verdwijnt niet."
Het maakt dit boek heel bijzonder. Nergens storend, maar helemaal passend in het geheel beschrijft hij dan de natuur in dichtregels. De wat aarzelende eerste bladzijden geven precies aan hoe de verteller zich voelt. Hij moet als schrijver zijn draai nog vinden, lijkt het. Precies zo ervaar je dat als lezer. Vertaler Marianne Molenaar heeft dit prima aangevoeld. Deze eerste kennismaking met Tomas Espedal smaakt naar meer. Hopelijk kunnen we over niet al te lange tijd meer romans van deze schrijver tegemoetzien.
Reageer op deze recensie