Het gekmakende wachten op een normaal leven
Semmier Kariem leert al jong dat oorlog alles in één seconde kan veranderen. Jaren later weigert hij na zijn studie als bouwkundig ingenieur het leger van Saddam Hoessein in te gaan en ontvlucht Bagdad en Irak. Zeven jaar lang zwerft hij door Zuid-Oost Azië, regelmatig dakloos en uit afvalbakken etend. Teruggaan naar familie en thuisland is onmogelijk. Jarenlang is hij onderweg naar een plek waar hij een normaal leven kan opbouwen. Stateloos, identiteitloos, paspoortloos.
Het is moeilijk het leven van Semmier los te zien van dat van auteur Rodaan Al Galidi (Irak, 1971?). Is het het vluchtverhaal van Rodaan? Nee, zegt de auteur. Is het ook het verhaal van Rodaan? Ja, bekent hij. Hij heeft het personage Semmier gecreëerd om in staat te zijn herinneringen op te halen die anders te pijnlijk zouden zijn. In brieven zette hij zijn vluchtverhaal op papier voor een vriend, hetgeen uiteindelijk een ontwapenend en ontluisterend boek heeft opgeleverd dat ons als lezer toelaat in de wereld van iemand die stateloos is.
“Mensen die geboren worden met goede paspoorten zullen nooit weten hoe scherp de tanden van deze wereld zijn en hoe hard als ze bijten. De tanden van deze wereld: politieagenten, de vreemdelingenpolitie, douanebeambten, receptionisten van goedkope hostels. De worm en de vogel bewegen zich beide probleemloos voort op de aarde, maar de mens zonder paspoort…”
Het boek is allesbehalve het verslag van een slachtoffer, maar je moet als lezer van steen zijn om niet mee te voelen met de vernederingen die Semmier regelmatig ondergaat. Wie gokt dat dit waarschijnlijk vooral in Azië het geval zal zijn, komt bedrogen uit. Want juist in het welvarende Nederland waar hij uiteindelijk belandt, lijkt men met goedbedoelde systemen al het menselijke totaal voorbij te schieten. Met oprechte verbazing observeert de bescheiden Semmier zjin medebewoners en de hem onbekende Nederlandse cultuur met haar regeltjes en afspraken.
Negen jaar woont Semmier in het AZC; een gekmakend wachten op het begin van een normaal leven. Tijd die Semmier afmeet aan de leeftijd van Milaad, een jongetje dat geboren wordt vlak nadat hij aankomt in het AZC. Terwijl Milaad opgroeit, raakt Semmier langzaam ‘getemd’, net als de meeste asielzoekers, die er langer dan drie, vier jaar zitten. Zonder te mogen werken, zonder zich te kunnen ontwikkelen, zonder enige privacy, zonder een normaal gezinsleven, dooft hun geest uit. De hoop vervliegt, langzaam maar zeker, en drijft sommigen letterlijk tot waanzin.
Wachten om je leven te beginnen; hoe doe je dat? Hoe integreer je nog, na al die jaren wachten in die afgezonderde wachtkamer? Een periode waarin elke identiteit je ontkent wordt? Een wachtkamer met 500 mensen is als een dorp, met goede mensen en rotte appels. Met verliefdheden, relaties, roddels, geboorten, zelfmoorden. Met oorlogsmisdadigers, criminelen en gestoorden, die ook asiel aanvragen. Met temperament en (seksuele) behoeften. Met ambtenaren die hun macht misbruiken. Met trieste en komische spraakverwarringen, culturele verschillen en misverstanden.
Rodaan Al Galidi woont sinds 1998 in Nederland. Hij is schrijver en dichter. De roman De autist en de postduif (2009) werd in 2011 bekroond met de prestigieuze Literatuurpijs van de Europese Unie. Vlak daarna zakte Rodaan voor zijn inburgeringscursus, waardoor de IND tot op de dag van vandaag nog steeds het recht heeft hem zijn verblijfsvergunning te ontnemen.
Hoe ik talent voor het leven kreeg is zijn zesde roman. Het is een confronterend, maar ook humorvol en daardoor zeer compleet portret van wat jaren wachten in een AZC met je doet als mens. Zonder enige overdrijving vertelt Semmier het verhaal van Rodaan. Of Rodaan het verhaal van Semmier. Het is een boek met absolute urgentie in een tijd van humanitaire catastrofes, dat hopelijk vragen oproept en verandering teweeg zal brengen in huidige systemen. Een mustread die je niet meer loslaat.
Reageer op deze recensie