Meesterwerk in de Nederlandse literatuur
“Wanneer Aloysius ons hart verontrust, hangen we in de werkelijkheid onderstboven als betooverde apen.”
Zo luidt de markante en overbekende eerste zin van het unieke en poëtische doorbraakboek Elias of het gevecht met de nachtegalen uit 1936 van de Antwerpse auteur Maurice Gilliams (1900-1982).
Elias is een 12-jarige jongen die aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog opgroeit in een groot landhuis in de Kempen, dat door de plaatselijke dorpsbewoners zelfs als kasteel wordt benoemd. Daar woont hij met zijn uitgebreide familie samen met vooral excentrieke tantes en enkele neven en nichtjes. Hij is erg onder de indruk van zijn 16-jarige neef Aloysius die hem telkens weer meeneemt naar de natuur waarin ze zich samen vermaken en rondtrekken. Elias wil telkens weg van het kasteel via de beek maar lukt hier maar niet in. Dit is een symbool voor het dualisme dat steeds weer zal terugkomen in het boek.
Elias is reeds als jongen begiftigd met de zwaarte van zijn bestaan in plaats van een zorgeloze jeugd te leiden. Hij zwerft verdwaasd en angstig rond in de vele vertrekken van het grote huis. Hij lijdt al jong aan een soort melancholie die hem veel serieuzer en volwassener doet lijken dan hij echt is. Hij voelt dit zelf ook zo aan:
“Op sommige oogenblikken heb ik het bedrieglijk gevoel, minstens een dertigtal jaren ouder te zijn dan ik ben. En ik kweek die ziekelijke toestand begeerlijk aan.”
Als Aloysius op pensionaat moet, wordt hij nog eenzamer en eenzelviger, en wordt hij met een onnoemelijk verlangen naar die neef opgescheept, die hij enorm mist. Elias cultiveert zijn teleurstellingen en tegenslagen en gaat echt op zoek naar zelfpijniging om daarin bevestiging te zoeken, ook als hij uiteindelijk zelf op pensionaat moet. Je voelt als lezer zijn denkbeelden en zijn melancholie door het hele boek heen. Het taalgebruik is prachtig poëtisch, muzikaal en staat bol van beeldspraak. De roman heeft de stempel meegekregen van een poëtisch taalkunstwerk te zijn, waarin de zware zielenroerselen en de droombeelden van Elias de boventoon voeren, in plaats van verhalend proza , en zou zijn tijd vooruit zijn geweest.
“Zijn leven lang had hij met de Nachtegalen strijd geleverd, zijn onzalige droomverbeeldingen die hij bevechten ging zooals Don Quichotte de windmolens bestormde.”
Het boek bestaat uit twee delen of ‘cahiers’: het tweede cahier, dat in de loop der tijden niet altijd werd gepubliceerd bij de verschillende drukken ervan, wordt verteld door diegene die ook de proloog schreef vooraan in het boek: Olivier Bloem, een vriend uit Elias’ tijd in het pensionaat, die zelf voor dat tweede cahier enkele hoofdstukken heeft toegevoegd die handelen over zijn vernieuwde ontmoeting met zijn oude schoolvriend als volwassenen. Als jonge architect gaat Elias in dat deel de confrontatie aan met de oprukkende moderniteit in Antwerpen en zal hij instaan voor de bouw van een tuinwijk voor arbeiders aan de linkerkant van de Schelde-oever. Bloem zelf is schilder geworden, en zal door een lang verblijf bij Elias zijn schilderkunst verbreden en verdiepen. In dit ‘cahier’ komen ook enkele beschouwingen over de tijdsgeest langs van de auteur waarin het boek geschreven werd, hoewel dit niet door alle critici zo goed werd ontvangen.
Gilliams zelf zou gezegd hebben dat Elias autobiografisch werk is maar volgens de samensteller van deze publicatie van 2017, Filip De Ceuster, gaf Gilliams een heel ander beeld van zijn eigen leven middels overdrijvingen en verzinsels en klopte zijn versie niet helemaal met de werkelijkheid. De Ceuster heeft een boeiend met foto’s voorzien 48-tellend nawoord toegevoegd waarin hij meer informatie verschaft over het leven van Gilliams en de totstandkoming van dit boek. Daarnaast volgt er ook nog een korte tekstverantwoording die wel nodig is bij zulk een oude tekst met tal van herdrukken. Dit boek wordt gezien als een mijlpaal in de Nederlandstalige literatuur en is een werk van inspiratie voor hedendaagse auteurs als Erwin Mortier en Stefan Hertmans. De auteur wordt in dezelfde rij vernoemd als Marcel Proust met zijn A la recherche du temps perdu, Rainer Maria Rilke en Karel van de Woestijne. Dankzij deze uitgave kunnen nieuwe lezers kennis maken met dit meesterwerk dat vele Nederlandstalige auteurs als voorbeeld nemen.
Reageer op deze recensie