Graven naar liefde
Een kort en krachtige titel; een zacht en sensitief verhaal. Even die rare titel: ‘The dig’ zou letterlijk vertaald ‘Het graven’ opleveren. Maar als je ‘The excavation’ vertaalt, krijg je ‘De opgraving’, wat slecht bekt. Bovendien heeft de Nexflix-film deze titel ook. Kortom, een terecht Engels-gehandhaafde titel.
Selfmade amateur-archeoloog Basil Brown zit op 14 juni 1939 op zijn knieën in de vochtige aarde, schaaft met een troffel, pakt een priem en borstelt met een kwast aarde weg. Onder zijn noeste arbeid komen de contouren bloot te liggen van wat hij eerst voor een grafkamer aanziet. Maar dat is het niet. Als hij beseft dat het iets veel groters is dan hij ooit kon bevroeden, gaat hij opgewonden naar de opdrachtgeefster, Edith Pretty. Zij is de eigenaar van het landhuis en de enorme lap grond die daaromheen ligt.
Om die twee draait het verhaal, om beurten vanuit beider perspectief verteld. Diezelfde Edith vraagt Basil de grafheuvels op haar land te onderzoeken. Ze wil dringend weten wat erin zit – die drang beschrijft Preston in een paar prachtige zinnen. Basil heeft minstens zo’n drang, maar houdt zich nog op de vlakte.
Toen zei hij: ‘Wat denkt u dat er in die heuvels zit, Mrs Pretty?’
Hij had het zware accent van Suffolk: nauwelijks een hoorbare klinker en de medeklinkers kletterden over elkaar heen…
‘Er wordt gezegd dat Hendrik VII hier in een grafheuvel naar schatten heeft gegraven. We weten ook dat John Dee, de hofastroloog van Elizabeth I, de opdracht had langs dit gedeelte van de kust naar schatten te zoeken.’
Dit stukje laat meteen al de onzichtbare maar onoverbrugbare kloof zien tussen de adellijke dame en de eenvoudige grondonderzoeker. Behalve door afkomst is er zakelijke ongelijkheid: zij betaalt hem voor zijn geleverde arbeid. Dat uit zich ook in hun gesprekken. Zijn taal is bonkig, kort, aards. Haar taal is expressief, intelligent, eloquent.
En toch … komen ze nader tot elkaar. Niet te expliciet, nooit duidelijk zichtbaar, maar tussen de regels door mogen ze elkaar wel. Ook dat gaat op z’n Engels, bloemrijk en met veel omwegen, maar onmiskenbaar met groeiende affectie. Een bloeiende romance lonkt aan de onbevlekte horizon, maar het noodlot steekt een spaak in het wiel.
Want Mr. Reid Moir komt bij Mrs. Pretty op bezoek. Hij is de directeur van het museum en vertelt gladjes dat hij graag Mr. Brown terug zou hebben bij het project waar hij al in opdracht van het museum mee bezig was: de afgraving van een Romeinse nederzetting. Er is haast bij, want de oorlog dreigt. Dat brengt Mrs. Pretty in verlegenheid.
Directeur Reid Moir staat een stuk hoger op de sociale ladder dan modderman Mr. Brown. In een op het oog beschaafde maar venijnige dialoog laat Preston de juiste verhouding zien: dit verzoek is geen verzoek maar een bevel. Mrs. Pretty is aan haar stand verplicht het verzoek toe te wijzen.
Tussen al die verhullende taal is er maar één verfrissend moment waarin iemand wel recht voor z'n raap spreekt: May, Basils vrouw. In een café, waar na de opgraving alle betrokkenen wat drinken:
'Nee, Basil, nee. Laat me uitpraten. ik zeg niet dat Mr Reid Moir erger is dan de rest. Ik zeg alleen maar dat iedereen de roem voor zichzelf opeist, terwijl de man die om te beginnen het schip vond en de opgraving zo heeft gedaan dat niemand het beter had kunnen doen mijn Basil is.'
Als enige reactie hierop streek Reid Moir heel bedachtzaam met de wijsvinger van zijn rechterhand over de revers van zijn jas.
Die strijd dus, de spanning, de konkelarijen, de belofte van een grandioze opgraving die afgebroken moet worden en de stille smeulende (in die tijd onmogelijke) liefde maken dit een uitstekend uitgebalanceerd boek. Met heerlijk vloeiende tongue-in-cheek taal. Het zou zo verfilmd kunnen worden. Of wacht…
Reageer op deze recensie