Lezersrecensie
Weemoedige maar ook gelukzalige lichtheid.
Ik ben volkomen verslaafd aan de Franse schrijver Patrick Modiano (30 juli 1945). Al zijn ruim twintig vertaalde romans las ik ademloos, soms meerdere malen. Toen hij in 2014 de Nobelprijs won juichte ik dan ook hevig, en daarna bleef ik hem gretig lezen. Critici zeggen weliswaar niet zonder reden dat hij feitelijk steeds hetzelfde boek schrijft, en zich dus steeds herhaalt. Maar ik zit nergens mee. Ja, alle boeken hebben dezelfde mistige en gedempt bedroefde sfeer, dezelfde weemoed, dezelfde omfloerste melancholie, en dezelfde ongrijpbare lichtheid. Maar naar mijn smaak hebben ze vooral ook dezelfde torenhoge kwaliteit. Heel misschien zijn "Zondagen in augustus", "Kleine Bijou", "Het circus gaat voorbij" en "De horizon" Modiano’s ultieme pieken. Maar ook de rest is hooggebergte. Mooi aan alle Modianootjes vind ik bovendien hoe het feest der herkenning steeds samengaat met het feest van het subtiele verschil: elk Modianootje lijkt sterk op alle andere, maar is op intrigerende wijze toch net weer anders dan alle andere. Zijn nieuwste boek, "De danseres", las ik dus ook weer met een droevige maar tevreden glimlach en met weemoedige verrukking en vreugde. Wat ook een compliment is voor Paul Gellings, die volgens mij een waardige opvolger is van de vroegere Modiano- vertalers Edu Borger en Maarten Elzinga.
Zoals steeds bij Modiano is de ik-figuur van "De danseres" een naamloze schim, die zich laat bezoeken door schimmige herinneringen aan mistige plaatsen, aan mysterieuze gebeurtenissen, en aan spookachtige personages die altijd al nauwelijks contour hadden, en die nog meer contour verliezen in de schimmige herinnering. Zoals steeds zoekt de ik-figuur, obsessief maar om redenen die voor zijn eigen schimmig gemoed onduidelijk blijven, naar ijkpunten die sommige duistere mysteries kunnen opklaren. Zoals steeds lukt dat hem niet, wat aan de ene kant reden is tot extra weemoed, maar aan de andere kant juist tot gedempte vreugde, omdat het mysterie daardoor ook mysterieus blijft en een beloftevolle openheid blijft houden. Weer zijn er lijstjes van namen, voorvallen, plaatsen, buurten, wijken en cafés: brokstukken uit een ontglipt verleden, waaraan de ik- figuur zich niettemin vastklampt. Weer wordt er eindeloos gedoold door Parijse straten of door de herinnering daaraan.
Ook is er weer die voor Modiano zo kenmerkende combinatie van melancholie en verlokkende lichtheid. Melancholie, omdat alles binnen en buiten de ik-figuur spookachtig en ongedefinieerd blijft. Maar ook verlokkende lichtheid, omdat die ongedefinieerdheid - het verstoken blijven van identiteit, vorm, maatschappelijke positie- ook vrijheid betekent, beloftevolle openheid, een suggestief en rijk mysterie dat mysterieus blijft en niet banaal wordt weg verklaard. Modiano’s personages vrezen en betreuren die leegte en openheid. Tegelijk kunnen en willen zij vaak alleen in die leegte wonen. Ook betreuren de gaten in hun herinnering. Tegelijk zijn ze soms zeer bevreesd voor de spoken uit het verleden, en prefereren zij daarom soms de mist en vele lacunes in hun geheugen, hoezeer zij die tegelijk ook weemoedig betreuren.
In "De danseres" mijmert de anonieme ik- figuur weemoedig over allerlei plotse flarden van -mogelijk onbetrouwbare- herinneringen, aan een danseres die hij ooit kende, en haar zoontje Pierre. Met dat zoontje had hij een wel heel ontroerende band: Pierres met onduidelijke illegaliteit omgeven vader is in de mist verdwenen, zijn in kostscholen doorgebrachte jeugd was vol van eenzaamheid en ontworteling, en door dat alles herkent de ik- figuur in Pierre het eenzame jongetje dat hij zelf ooit was. Maar dat wordt nooit uitgesproken: “De stilte verbond ons meer dan woorden. Altijd waren we, zij aan zij als twee schoolvriendjes, zwijgend onderweg”. Ook zijn verhouding – vriendschap, verbondenheid- met de danseres is er een van stiltes: “[I]k had al snel gemerkt dat vertrouwelijkheden niet haar sterkste kant waren. Maar blabla was ik toch altijd al uit de weg gegaan. En ik hield van haar stilte”. Veel aan Pierre, de danseres en de ik- figuur was altijd al ongedefinieerd en mysterieus. Wie en wat zij waren, voor zichzelf en voor elkaar, was altijd al met mist en stilte omgeven. Ook in het hier en nu van toen. En nu, vele jaren later, is het mysterie voor de ik- figuur nog mistiger en stiller geworden, nog gefragmenteerder, met nog meer onzekerheden omgeven.
Modiano maakt mooi voelbaar hoe de ik- figuur soms wordt overvallen door vaag herinnerde fragmenten uit dat mistige verleden. Bijvoorbeeld: “Zo nestelt een moment uit het verleden zich in je geheugen als het licht van een ster waarvan je denkt dat hij allang gedoofd is. Pierre. Verjaardagspartijtje. Ronnie”. Later spreekt de ik- figuur weer, maar nu vol gedempt verlangen, over het licht van een – mogelijk gedoofde- ster: “Pierre had zijn toevlucht genomen tot de achterste kamer, waar hij in zijn eentje zat te spelen. Ik zou graag eens horen wat er van hem is geworden. In latere jaren heb ik wat naspeuringen gedaan, maar ik wist zijn achternaam niet- hij had ook geen familie. In mijn dromen kijk ik vaak bij heldere hemel naar een ster, en ik weet zeker dat het verre knipperende licht ervan voor mij bedoeld is, een licht waarin het allemaal nog bestaat: de danseres, Pierre, Hovine, de vaste bezoekers van studio Wacker, het appartement aan de Porte de Champerret, mijn eerste stappen in het leven”.
De danseres, Pierre, en al het andere dat hier wordt genoemd: het is allemaal onherroepelijk verdwenen en door de vergetelheid vervaagd. Dat wordt naar mijn smaak mooi benadrukt door de metafoor dat zij even opflakkeren in het licht van een ster die vermoedelijk allang gedoofd is. Tegelijk weet de ik- figuur zeker (of wil hij graag zeker weten) dat dit verleden met al zijn onderdelen nog ‘ergens’ moet bestaan. Al is het maar in het knipperende licht van een lichtjaren ver verwijderde ster waarnaar hij kijkt in zijn dromen. Dat drukt dan weer een ontroerend verlangen uit, een ontroerende hoop ook: de hoop dat datgene wat verloren is, toch in het verborgene nog bestaat, en toch misschien ooit in mysterieuze fragmenten zal oplichten. Het ontvankelijk zijn voor dat soort mysterieuze glimpen van het verleden is nu, jaren later, bovendien essentieel voor de ik- figuur: die immers leeft niet puur in het grijpbare hier en nu, maar in een ongrijpbaar hier en nu dat ook nog eens van ongrijpbare herinneringen is doordesemd. En dat is misschien waarom hij veel later in het boek zegt: “Ach nee. Er bestond helemaal geen verleden of gedoofde ster, of lichtjaren die ons voorgoed van elkaar afsneden, maar alleen dat eeuwige heden”.
Heel fraai is bovendien hoe de lichtheid van de danseres in suggestieve woorden wordt omschreven: hoe zij, door jaren van keiharde discipline en oefening, ernaar streeft om totale controle op haar lichaam te krijgen en met haar dansbewegingen voor even alle zwaarte te overwinnen. “Dat was nou ballet […]. Al die inspanning lever je omwille van de illusie dat je moeiteloos een paar meter boven de grond kunt vliegen…”. Of: “Onder het rennen voelde ze zich al lichter worden, en die lichtheid, de sensatie dat niets nog vat op haar kreeg, had ze te danken aan haar balletopleiding”. Dat wordt door de ik- figuur dromerig vergeleken met sleutelbegrippen uit literatuur over mystieke ervaringen van vrouwen: gloeipunt, gelukzaligheid, betovering, vervoering. Immers, ook mystiek streeft naar ultieme lichtheid, door middel van discipline en oefening. Want met die oefeningen krijg je lichaam en geest langzaam maar zeker uit het harnas, en daarmee wil de danseres uiteindelijk een toestand bereiken van lichtheid, gelukzaligheid en vervoering. En dus onthecht raken van het zo zware en benauwende leven van alledag.
De passages hierover, zowel over die lichtheid zelf als over het streven ernaar, zijn prachtig suggestief. Ze maken De danseres bovendien tot een ander boek dan de andere Modianootjes. Ja, ook in andere boeken van Modiano is er die ongrijpbare lichtheid, omdat alles zo open is en ongedefinieerd, en daardoor nog zo vol van onverklaard en ongrijpbaar mysterie. De stijl van Modiano is bovendien altijd vederlicht, omdat deze ontsnapt aan de zwaarte van definities en vastliggende feitelijkheid. Maar in zijn andere boeken heeft Modiano die lichtheid volgens mij lang niet zo expliciet verbonden met gelukzaligheid, betovering en vervoering. En vooral ook niet met discipline en oefening. Intrigerend is bovendien dat juist die discipline door de ik- figuur werd bewonderd, toen hij nog volkomen op de dool was. Meer nog: zijn eerste, zeer tastende en vage stappen in zijn eigen ontwikkeling tot schrijver, zijn tevens zeer tastende en vage stappen op weg naar een vergelijkbare soort van discipline. Dat althans wordt, heel Modianesk en dus uiterst omfloerst, tussen de regels door gesuggereerd. We zien dus nergens concrete beschrijvingen van zijn eigen trainingen, en ook niet van de oefeningen van de danseres. Maar precies daardoor blijven die oefeningen vederlicht mysterieus, net als de nagestreefde - of wellicht zelfs bereikte- lichtheid zelf.
En ja, misschien heeft Modiano het indirect wel over de lichtheid en gelukzaligheid die hij zelf nastreeft, en de discipline die hij zichzelf oplegt. De ik- figuur heeft immers allerlei kenmerken gemeen met andere ik- figuren uit andere Modianootjes, en deelt ook meerdere kenmerken met Modiano zelf: zoals het schrijverschap, de kostschooljeugd, de door illegaliteit omhulde vader. Bovendien staan er in "De Danseres" meerdere passages waarin we niet de ik- figuur maar de danseres van nabij volgen, alsof zij ineens de hoofdpersoon is. In die passages kan het onmogelijk om herinneringen van die ik- figuur gaan. Daarom is de verleiding groot om ze te zien als resultaten van zijn verbeelding, als zijn tastende pogingen om de lacunes van zijn herinneringen aan de danseres te vullen met mysterieuze fictie. Dus om die passages te lezen als eerste proeven of oefeningen van zijn eigen schrijverschap. Maar ook dat blijft vederlicht mysterieus. Zoals ook het mogelijke verband tussen beide ontwakende en beginnende schrijvers – dus tussen de ik- figuur en Modiano zelf- vederlicht en mysterieus blijft.
"De danseres" is kortom, net als andere Modianootjes, vol van fraai verwoorde weemoed, leegte, mysterieuze ongrijpbaarheid en vervaagd verleden. Tegelijk is het ook, meer dan andere Modianootjes, een vederlicht boek over gelukzalige lichtheid. Misschien biedt het ook verlokkende glimpen op de discipline die voor die lichtheid nodig is. En sowieso heb ik ook van dit Modianootje weer genoten.
Zoals steeds bij Modiano is de ik-figuur van "De danseres" een naamloze schim, die zich laat bezoeken door schimmige herinneringen aan mistige plaatsen, aan mysterieuze gebeurtenissen, en aan spookachtige personages die altijd al nauwelijks contour hadden, en die nog meer contour verliezen in de schimmige herinnering. Zoals steeds zoekt de ik-figuur, obsessief maar om redenen die voor zijn eigen schimmig gemoed onduidelijk blijven, naar ijkpunten die sommige duistere mysteries kunnen opklaren. Zoals steeds lukt dat hem niet, wat aan de ene kant reden is tot extra weemoed, maar aan de andere kant juist tot gedempte vreugde, omdat het mysterie daardoor ook mysterieus blijft en een beloftevolle openheid blijft houden. Weer zijn er lijstjes van namen, voorvallen, plaatsen, buurten, wijken en cafés: brokstukken uit een ontglipt verleden, waaraan de ik- figuur zich niettemin vastklampt. Weer wordt er eindeloos gedoold door Parijse straten of door de herinnering daaraan.
Ook is er weer die voor Modiano zo kenmerkende combinatie van melancholie en verlokkende lichtheid. Melancholie, omdat alles binnen en buiten de ik-figuur spookachtig en ongedefinieerd blijft. Maar ook verlokkende lichtheid, omdat die ongedefinieerdheid - het verstoken blijven van identiteit, vorm, maatschappelijke positie- ook vrijheid betekent, beloftevolle openheid, een suggestief en rijk mysterie dat mysterieus blijft en niet banaal wordt weg verklaard. Modiano’s personages vrezen en betreuren die leegte en openheid. Tegelijk kunnen en willen zij vaak alleen in die leegte wonen. Ook betreuren de gaten in hun herinnering. Tegelijk zijn ze soms zeer bevreesd voor de spoken uit het verleden, en prefereren zij daarom soms de mist en vele lacunes in hun geheugen, hoezeer zij die tegelijk ook weemoedig betreuren.
In "De danseres" mijmert de anonieme ik- figuur weemoedig over allerlei plotse flarden van -mogelijk onbetrouwbare- herinneringen, aan een danseres die hij ooit kende, en haar zoontje Pierre. Met dat zoontje had hij een wel heel ontroerende band: Pierres met onduidelijke illegaliteit omgeven vader is in de mist verdwenen, zijn in kostscholen doorgebrachte jeugd was vol van eenzaamheid en ontworteling, en door dat alles herkent de ik- figuur in Pierre het eenzame jongetje dat hij zelf ooit was. Maar dat wordt nooit uitgesproken: “De stilte verbond ons meer dan woorden. Altijd waren we, zij aan zij als twee schoolvriendjes, zwijgend onderweg”. Ook zijn verhouding – vriendschap, verbondenheid- met de danseres is er een van stiltes: “[I]k had al snel gemerkt dat vertrouwelijkheden niet haar sterkste kant waren. Maar blabla was ik toch altijd al uit de weg gegaan. En ik hield van haar stilte”. Veel aan Pierre, de danseres en de ik- figuur was altijd al ongedefinieerd en mysterieus. Wie en wat zij waren, voor zichzelf en voor elkaar, was altijd al met mist en stilte omgeven. Ook in het hier en nu van toen. En nu, vele jaren later, is het mysterie voor de ik- figuur nog mistiger en stiller geworden, nog gefragmenteerder, met nog meer onzekerheden omgeven.
Modiano maakt mooi voelbaar hoe de ik- figuur soms wordt overvallen door vaag herinnerde fragmenten uit dat mistige verleden. Bijvoorbeeld: “Zo nestelt een moment uit het verleden zich in je geheugen als het licht van een ster waarvan je denkt dat hij allang gedoofd is. Pierre. Verjaardagspartijtje. Ronnie”. Later spreekt de ik- figuur weer, maar nu vol gedempt verlangen, over het licht van een – mogelijk gedoofde- ster: “Pierre had zijn toevlucht genomen tot de achterste kamer, waar hij in zijn eentje zat te spelen. Ik zou graag eens horen wat er van hem is geworden. In latere jaren heb ik wat naspeuringen gedaan, maar ik wist zijn achternaam niet- hij had ook geen familie. In mijn dromen kijk ik vaak bij heldere hemel naar een ster, en ik weet zeker dat het verre knipperende licht ervan voor mij bedoeld is, een licht waarin het allemaal nog bestaat: de danseres, Pierre, Hovine, de vaste bezoekers van studio Wacker, het appartement aan de Porte de Champerret, mijn eerste stappen in het leven”.
De danseres, Pierre, en al het andere dat hier wordt genoemd: het is allemaal onherroepelijk verdwenen en door de vergetelheid vervaagd. Dat wordt naar mijn smaak mooi benadrukt door de metafoor dat zij even opflakkeren in het licht van een ster die vermoedelijk allang gedoofd is. Tegelijk weet de ik- figuur zeker (of wil hij graag zeker weten) dat dit verleden met al zijn onderdelen nog ‘ergens’ moet bestaan. Al is het maar in het knipperende licht van een lichtjaren ver verwijderde ster waarnaar hij kijkt in zijn dromen. Dat drukt dan weer een ontroerend verlangen uit, een ontroerende hoop ook: de hoop dat datgene wat verloren is, toch in het verborgene nog bestaat, en toch misschien ooit in mysterieuze fragmenten zal oplichten. Het ontvankelijk zijn voor dat soort mysterieuze glimpen van het verleden is nu, jaren later, bovendien essentieel voor de ik- figuur: die immers leeft niet puur in het grijpbare hier en nu, maar in een ongrijpbaar hier en nu dat ook nog eens van ongrijpbare herinneringen is doordesemd. En dat is misschien waarom hij veel later in het boek zegt: “Ach nee. Er bestond helemaal geen verleden of gedoofde ster, of lichtjaren die ons voorgoed van elkaar afsneden, maar alleen dat eeuwige heden”.
Heel fraai is bovendien hoe de lichtheid van de danseres in suggestieve woorden wordt omschreven: hoe zij, door jaren van keiharde discipline en oefening, ernaar streeft om totale controle op haar lichaam te krijgen en met haar dansbewegingen voor even alle zwaarte te overwinnen. “Dat was nou ballet […]. Al die inspanning lever je omwille van de illusie dat je moeiteloos een paar meter boven de grond kunt vliegen…”. Of: “Onder het rennen voelde ze zich al lichter worden, en die lichtheid, de sensatie dat niets nog vat op haar kreeg, had ze te danken aan haar balletopleiding”. Dat wordt door de ik- figuur dromerig vergeleken met sleutelbegrippen uit literatuur over mystieke ervaringen van vrouwen: gloeipunt, gelukzaligheid, betovering, vervoering. Immers, ook mystiek streeft naar ultieme lichtheid, door middel van discipline en oefening. Want met die oefeningen krijg je lichaam en geest langzaam maar zeker uit het harnas, en daarmee wil de danseres uiteindelijk een toestand bereiken van lichtheid, gelukzaligheid en vervoering. En dus onthecht raken van het zo zware en benauwende leven van alledag.
De passages hierover, zowel over die lichtheid zelf als over het streven ernaar, zijn prachtig suggestief. Ze maken De danseres bovendien tot een ander boek dan de andere Modianootjes. Ja, ook in andere boeken van Modiano is er die ongrijpbare lichtheid, omdat alles zo open is en ongedefinieerd, en daardoor nog zo vol van onverklaard en ongrijpbaar mysterie. De stijl van Modiano is bovendien altijd vederlicht, omdat deze ontsnapt aan de zwaarte van definities en vastliggende feitelijkheid. Maar in zijn andere boeken heeft Modiano die lichtheid volgens mij lang niet zo expliciet verbonden met gelukzaligheid, betovering en vervoering. En vooral ook niet met discipline en oefening. Intrigerend is bovendien dat juist die discipline door de ik- figuur werd bewonderd, toen hij nog volkomen op de dool was. Meer nog: zijn eerste, zeer tastende en vage stappen in zijn eigen ontwikkeling tot schrijver, zijn tevens zeer tastende en vage stappen op weg naar een vergelijkbare soort van discipline. Dat althans wordt, heel Modianesk en dus uiterst omfloerst, tussen de regels door gesuggereerd. We zien dus nergens concrete beschrijvingen van zijn eigen trainingen, en ook niet van de oefeningen van de danseres. Maar precies daardoor blijven die oefeningen vederlicht mysterieus, net als de nagestreefde - of wellicht zelfs bereikte- lichtheid zelf.
En ja, misschien heeft Modiano het indirect wel over de lichtheid en gelukzaligheid die hij zelf nastreeft, en de discipline die hij zichzelf oplegt. De ik- figuur heeft immers allerlei kenmerken gemeen met andere ik- figuren uit andere Modianootjes, en deelt ook meerdere kenmerken met Modiano zelf: zoals het schrijverschap, de kostschooljeugd, de door illegaliteit omhulde vader. Bovendien staan er in "De Danseres" meerdere passages waarin we niet de ik- figuur maar de danseres van nabij volgen, alsof zij ineens de hoofdpersoon is. In die passages kan het onmogelijk om herinneringen van die ik- figuur gaan. Daarom is de verleiding groot om ze te zien als resultaten van zijn verbeelding, als zijn tastende pogingen om de lacunes van zijn herinneringen aan de danseres te vullen met mysterieuze fictie. Dus om die passages te lezen als eerste proeven of oefeningen van zijn eigen schrijverschap. Maar ook dat blijft vederlicht mysterieus. Zoals ook het mogelijke verband tussen beide ontwakende en beginnende schrijvers – dus tussen de ik- figuur en Modiano zelf- vederlicht en mysterieus blijft.
"De danseres" is kortom, net als andere Modianootjes, vol van fraai verwoorde weemoed, leegte, mysterieuze ongrijpbaarheid en vervaagd verleden. Tegelijk is het ook, meer dan andere Modianootjes, een vederlicht boek over gelukzalige lichtheid. Misschien biedt het ook verlokkende glimpen op de discipline die voor die lichtheid nodig is. En sowieso heb ik ook van dit Modianootje weer genoten.
3
Reageer op deze recensie