Meer dan 5,6 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Het laatste deel van Hamsuns intrigerende Zwerverstrilogie

Onlangs verscheen "De laatste vreugde" van Nobelprijswinnaar Knut Hamsun (1859- 1952), het derde en afsluitende deel van "De Zwerverstrilogie". De eerste twee delen, "Onder de herfstster" en vooral "Con Sordino", waren mij prima bevallen. Ook dit derde en laatste deel stelde mij bepaald niet teleur. Het is kortom mooi dat de hele trilogie nu in soepel Nederlands vertaald is, en dat iedereen deze drie delen nu achter elkaar kan lezen.

In de eerste twee delen maakten we kennis met een ik- figuur die voortdurend rusteloos zwerft en zoekt, zonder te weten wat precies. Een personage dat lang niet zo intens- irrationeel en waanzinnig- wispelturig is als de hoofdpersonen in Hamsuns formidabele meesterwerken "Honger", "Mysteriën" en "Pan". Maar toch een opvallend onaangepast personage, dat veel onvoorspelbaarder, grilliger, vrijer en interessanter is dan u en ik. En die op aanstekelijke wijze totaal lak heeft aan ‘hoe het hoort’. Hij is nu een oude man die zich onttrekt aan alles, en die op verbitterde toon protesteert tegen de moderne wereld van toen (dus rond 1912). Maar hij reflecteert nauwelijks op zijn belevenissen uit de eerste twee delen, en ook niet op waarom hij doet wat hij doet en voelt wat hij voelt. Alsof hij in al die jaren niets heeft geleerd of heeft willen leren. Alsof hij puur de speelbal is van zijn grillen en driften. En alsof hij die grillige driften gewoon niet kan of wil duiden. Omdat ze daar simpelweg te ongrijpbaar voor zijn, maar ook omdat hij een afgrondige hekel heeft aan conventionele duidingen. En dus ook aan de psychologiserende romans van zijn tijd. Dat, plus het feit dat hij schrijver is en “Pedersen” heet (de echte naam van Knut Hamsun), maakt het verleidelijk om hem te zien als alter ego van Knut Hamsun zelf. Veel recensenten zijn er bovendien van overtuigd dat deze ik- figuur dezelfde is als de gekwelde, zich bijna doodhongerende jonge schrijver in "Honger". Die ook wel wordt gezien als alter ego van Hamsun zelf. Zodat je "Honger" en "De Zwerverstrilogie" samen zou kunnen opvatten als het gefictionaliseerde zelfportret van een onconventionele schrijver in verschillende stadia van zijn leven en schrijverschap. Maar dan nadrukkelijk zonder de psychologische ontwikkeling of persoonlijke groei die je bij een wat conventioneler zelfportret had mogen verwachten. En met veel meer onvoorspelbare en intrigerende grilligheden.

Veel lezers vinden dit derde deel wel het zwakste deel van de trilogie. Dat snap ik, want al dat bozige protest tegen alles wat modern is werd ook mij soms wel wat veel. Vaak vond ik het bovendien reactionair gereutel. Tegelijk echter vond ik dat gereutel ook wel weer ontroerend, omdat er een soort onmacht in doorklinkt, het machteloze gemopper van een oude gedesillusioneerde man. Fraai is bovendien hoe desillusie en accepterende onthechting samengaan in wat hij “zijn laatste vreugde” noemt. Die vreugde voelt hij met name als hij eenzaam en doelloos rondzwerft in de door iedereen verlaten natuur, zonder enige ballast: “Als ik vervolgens doorloop, voel ik me vooral leeg en verlaten: dat komt gewoon doordat die rugzak toch tamelijk zwaar was en ik die nu niet meer bij me heb. De laatste vreugde! denk ik bij mezelf. Zonder band met wat dan ook loop ik verder en denk: Het laatste land, het laatste woord, de laatste vreugde….”.

Die laatste vreugde gaat bovendien samen met heel intense en meeslepende jubel over de weergaloze schoonheid van de natuur. De ik-figuur wordt bijvoorbeeld helemaal blij van “een grote berghelling, zo vol tederheid en hulpeloosheid, die net als een moeder alles toelaat, zelfs een mier mag erover lopen”. Ook bejubelt hij de ontzagwekkende aanblik van een arend in volle vlucht: “Groot en zwartachtig, onbereikbaar draait hij de ene cirkel na de andere daarboven, alsof hij op een baan vliegt, hij vreet zich langzaam een weg door de lucht, een mannetje met een dikke nek, een arendshengst die alles onder controle heeft. O, die aanblik is als een melodie”. Soms krijgt zijn jubel over de natuur zelfs bijna religieuze trekken: “Op dit ogenblik ben ik hier met iemand onder vier ogen, en kort daarop zie ik een rug in het bos verdwijnen. Dat is God, denk ik. En daar sta ik dan, ik spreek niet, ik zing niet, ik kijk alleen maar. Ik voel dat mijn gehele wezen van die verschijning is vervuld. Dat was God, denk ik”. Wel is die God een heel persoonlijke God, zoals snel daarna duidelijk wordt: “Niemand kent God, vriendje, de mens kent alleen maar goden. En soms heb ik het gevoel dat ik die van mij tegenkom”. Alsof de ik- figuur, iets nadat hij over zijn God heeft verteld, korzelig laat doorschemeren dat die vluchtige ontmoeting alleen maar een voorbijgaande fictie is. Wat die ontmoeting misschien niet minder intens maakt, en de natuurbeschrijvingen misschien niet minder jubelend of meeslepend. Maar de korzeligheid en desillusie zijn nooit veraf. Bovendien, misschien versterkt de desillusie zelfs het verlangen naar onthechting van alles, naar het loslaten van alle zo teleurstellende ballast, naar de totale vrijheid en ongereptheid van de natuur. Al is de ik- figuur te korzelig om zulke conclusies met ons te willen delen. Of te ongeduldig en ongedurig om zulke reflecties zelfs maar in zichzelf te laten opkomen.

Tegelijk lijkt die “laatste vreugde” soms meer op een onthecht soort acceptatie en berusting dan op jubel over de ongerepte natuur. In zijn gemopper over de moderne tijd, en zijn nostalgie naar ‘vroeger’, zegt de ik- figuur immers ook: “Men leefde zijn leven op een andere manier, men was argeloos. Ik vraag me af of dit niet een minstens even goede muur is om tegenaan te leunen. Men faalde toen ook, maar dat ging niet met zoveel leed gepaard, men droeg het met meer dierlijke kracht. We hebben ons gezonde draagvermogen verzwakt.”. Ofwel: vroeger faalde men net zo hard als nu, en was alles even hopeloos als nu, maar men accepteerde toen dat falen en die hopeloosheid beter. Later spreekt de ik- figuur ook over de ijzers die in eenieder gloeien: “Men stelt zich die ijzers groot en roodgloeiend voor, maar in werkelijkheid zijn het kleine, zwak gloeiende ijzers”. Dat is voor onze innerlijke ijzers zo, net als voor de innerlijke ijzers van de ik- figuur. Toch is er onderscheid: “Maar het verschil tussen mij en mijn lotgenoten is dat ik toegeef dat ze niet anders zijn”. Hij is met andere woorden niet hopelozer of minder hopeloos dan anderen, maar heeft een scherper besef (en een sterker draagvermogen) voor die hopeloosheid. Althans, dat zegt hij soms zelf. Vaak met meer verbittering dan nu, en soms met een boosheid die juist het tegendeel van berusting of acceptatie lijkt. Maar misschien laat precies dat zien dat hij zijn eigen verbittering beter erkent en verdraagt dan de meesten. Of dat hij een heel grillig en veranderlijk mens is: de ene keer berustend, de andere keer vol verbitterd protest, dan weer jubelend, en dan weer totaal gedesillusioneerd. En daarbij past dat hij zijn eigen ouderdom de ene keer lijkt op te vatten als deugd omdat deze hem van jeugdige illusies verlost, en de andere keer als pure vloek van verval en nakende dood. Terwijl hij ook bittere ontboezemingen doet als: “Je bent nog zo bedroevend jong van geest als je vooraan in de zeventig bent”. Of uitspraken die onthechting lijken te combineren met verbitterde onverschilligheid. Zoals: “Mijn meest inspirerende spel is kop of munt: ik gooi een munt in de lucht en zie wat er gebeurt”. Of, nog wat onverschilliger en verbitterder: “Niemand is geïnteresseerd in waar ik ben, ikzelf allerminst”. Woorden die kenmerkend zijn voor de zwerver, die doelloos en rusteloos zwerft van de ene plek naar de andere, de ene ervaring na de andere, en de ene stemming na de andere. Zonder ooit rustpunten te vinden, zeker niet in zijn eigen hoofd.

De ik- figuur lijkt dan ook weinig te hebben geleerd van zijn hulpeloze en erratische verliefdheid op mevrouw Falkenberg in de eerste twee delen van de trilogie. Want nu heeft hij een ongeneeslijke en uitzichtloze crush voor de veel jongere juffrouw Ingeborg Torsen, die hij tegelijk meewarig bekijkt en bejegent, omdat zij haar eigen natuur ondervoedt door haar leraressenberoep en leraressenopleiding. Dat althans vindt de ik- figuur. Die tegelijk hopeloos op haar verliefd is, zonder dit aanvankelijk te beseffen of te willen toegeven. De lezer merkt het aanvankelijk ook alleen tussen de regels door, aan de intensiteit waarmee de ik- figuur Ingeborg observeert. Als een voyeur, een buitenstaander, een niet- deelnemer die niet begrijpt wat hij ziet en wat hij zelf daarbij ervaart. Het lijkt overigens alsof juffrouw Torsen ook zichzelf niet begrijpt. Haar relaties met verschillende mannen zijn van vluchtigheid en ongemotiveerd toeval doorregen, en die mannen – met name de opmerkelijk enigmatische, soms satanische Solem- boren soms duisterheden aan in haar eigen gemoed die zij nauwelijks durft te onderkennen. Ook zij en sommige van haar liefdes zijn dus personages vol van typisch Hamsuniaanse ongrijpbaarheid, wat nog wordt versterkt door de erratische en door hulpeloosheid vertekende blik waarmee de ik- figuur haar bekijkt. En door de gebrekkigheden in diens perspectief, dat door geen enkele alwetende vertellersblik wordt aangevuld en gecorrigeerd.

Dat levert echter wel diverse fraaie observaties en vele mooie zinnen op. Bijvoorbeeld over juffrouw Torsen: “Ach, ze was uit balans, een arm persoontje dat op een dwaalspoor was geraakt. Als ze kon, wreef ze zich stiekem met teer en mest van het veld in, stonk als de pest en walgde er nog steeds niet van”. Maar ook over een zich voortdurend bedrinkende bijfiguur: “Paul kwam terug met ogen die hij blind had gedronken om niet meer te hoeven zien”. Of over de onbevattelijke aanblik van iemand vlak na zijn dodelijke val: “Het was heel bizar, zijn horloge tikte, maar hijzelf was dood”. Of over een door haar man genegeerde gast in een sanatorium: “Mevrouw Molie is een magere dame met platte borst, maar ze heeft er vast niet altijd zo schraal uitgezien; haar blauwige tanden zien eruit alsof ze koud zijn, alsof ze van ijs zijn, maar een paar jaar geleden moeten haar volle mond en de donkere donshaartjes bij haar mondhoeken het mooiste zijn geweest wat haar man zag”. Fraaie zinnen, vind ik, die bovendien laten zien met hoeveel aandacht en gevoel de ik- figuur observeert. Ondanks al zijn beperkingen, ondanks al zijn zo erratische verbittering, ondanks alle vertekeningen van zijn zo grillige perspectief. En misschien maakt vooral dat hem tot waardig alter ego van Hamsun zelf: een schrijver met een wel heel onconventioneel en volgens veel tijdgenoten zelfs ronduit krankjorum perspectief op mens en wereld, maar precies daardoor ook een schrijver met een buitengewoon aandachtige gevoeligheid voor de ongrijpbare grilligheden in het menselijke gemoed.

"De zwerverstrilogie" is zoals gezegd niet zo intens- irrationeel en waanzinnig- wispelturig als Hamsuns formidabele jeugdwerken "Honger", "Mysteriën" en "Pan". En ik vind die jeugdwerken ook echt wel een slag genialer en indringender. Maar ook de trilogie vond ik fraai, en "De laatste vreugde" vond ik een mooie afsluiting. Juist door zijn vreemdheid, de grillige en wispelturige verbittering van de hoofdpersoon, de ook voor hem onbegrijpelijke hartstochten die zijn perspectief vervormen, en zijn opmerkelijk fraaie observaties die hij ook nog eens pregnant verwoordt. Ook de troostende schoonheid van de natuur komt in alle drie delen mooi naar voren. Deze trilogie wordt bovendien vaak als een brug gezien tussen de vroege intens- irrationele Hamsun, en de latere Hamsun, die in "Hoe het groeide" een liefdeslied zong voor de natuur en het simpele leven. Door deze trilogie ben ik extra benieuwd naar dit liefdeslied, dat later dit jaar in nieuwe vertaling zal verschijnen. Maar nu ben ik gewoon al blij dat ik de trilogie in zijn geheel gelezen heb.

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Nico van der Sijde

Gesponsord

Leen (27) zit gevangen in een kelder. Pas als hij zelf begrijpt waarom, zal zijn moeder hem vrijlaten. Literaire thriller. Spannend en aangrijpend. Vakantietip!

Stemmen laat de kracht van taal laat zien. Bijzonder knap hoe Boekwijt erin slaagt warmte en kou en hoop en verdriet in enkele zinnen te vangen.