Meer dan 6,1 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Fraaie hyperbolische verhalen van een ongeëvenaarde overdrijvingskunstenaar

Nico van der Sijde 01 januari 2025
Ruim een jaar geleden alweer verscheen "Goethe schterft", een postume bundeling van vier verhalen, die mooi vertaald is door Chris Bakker en die ook van vele verhelderende voetnoten is voorzien. In die verhalen is Thomas Bernhard in topvorm: zijn ellenlange zinnen zijn weer vol van aangrijpende en almaar aanzwellende woedende wanhoop, en zijn ongehoorde hyperbolen grijpen de lezer wederom totaal bij de strot. Voor Bernhard- fans is dit boekje dus weer genieten. Voor mensen die nog kennis willen maken met Bernhard is het misschien een mooi instapboek. Maar veel anderen kunnen het wellicht beter vermijden. Want schrijnender, aangrijpender, radicaler, wanhopiger, woedender en hilarischer proza dan dat van Bernhard vind je bijna nergens ter wereld, en intenser proza dan het zijne vind je maar hoogst zelden. Maar niet iedereen kan daar goed tegen. Zelf moet ik er ook voor in de stemming zijn, terwijl ik toch een ongeneeslijk rabiate Bernhard- fan ben. Maar áls ik in de juiste stemming ben, dan geniet ik uitbundig. Ook van "Goethe schterft".

Zelf vind ik de omvangrijke romans "Correctie" en "Uitwissing" de ultieme meesterwerken van Thomas Bernhard. Want dat zijn voor mij echt de ultieme toppen van hyperbolische woede en wanhoop, vooral door hun geniale stijl, maar zeker ook door hun lengte, waardoor de almaar doorrazende wanhoop nog nadrukkelijker doorklinkt. Sommigen verkiezen echter zijn toneelstukken (die ik overigens nog moet leren kennen). Anderen prefereren juist zijn meer gecomprimeerde novellen en korte romans. En nog weer anderen houden vooral van zijn verhalen, omdat Bernhards ongehoorde intensiteit en woede daarin in kleinere doses wordt opgediend, en dus met een verdraaglijker spanningsboog. Ook zijn die verhalen naar de smaak van sommigen hechter en kunstiger van constructie, strakker gecomponeerd, en daardoor suggestiever en poëtischer. Bovendien is een verhalenbundel van een kleine honderd pagina’s, zoals "Goethe schterft", ook gevarieerder, en naar de smaak van sommigen dus ook rijker, dan een novelle van honderd pagina’s.

Het titelverhaal begint al in de titel met spotternij: “schterft” lijkt op het eerste gezicht een schrijffout, maar het zou ook een verwijzing kunnen zijn naar het Frankfurtse dialect dat Goethe wellicht sprak. Zodat de Onaantastbare Grootheid van de Hoog- Duitse literatuur meteen neergezet wordt als iemand die feitelijk plat dialect sprak. In allerlei ontluisterende passages wordt Goethe bovendien aangeduid als “verlammer” en “vernietiger” van de Duitse literatuur, en wordt zelfs geopperd dat de stervende gigant helemaal krankzinnig is geworden. Een van zijn getrouwen wordt door Goethe op pad gestuurd om Ludwig Wittgenstein naar Goethes sterfbed te halen, maar dat is ten eerste een absurd anachronisme (Wittgenstein leefde toen helemaal niet), en ten tweede een groteske vergeefsheid (want Wittgenstein blijkt allang dood te zijn). En ja, de officiële biografen van Goethe zeggen dat hij vlak voor zijn dood “mehr Licht” zei: beroemde laatste woorden, die helemaal passen bij dé grote voorman van de Verlichting die Goethe volgens zijn vele bewonderaars was. Maar in Bernhards nogal spottende en ontluisterende versie van het verhaal stamelt de desolate Goethe alleen maar “mehr nicht”. …..

Deze spotternij met het icoon Goethe krijgt voor mij nog extra contouren door de tirades in het allerlaatste verhaal, “In vlammen opgaan”. Daarin raast de ik- figuur, in ellenlange en door geen enkele witregel van elkaar gescheiden zinnen, maar door en door en door over zijn afschuw voor Oostenrijk en Duitsland. In een tirade overigens die gericht is tot een hij- figuur, die zich steeds niet herinnert waar de ik- figuur over spreekt en die ook minder en minder reageert. Alsof die hij- figuur helemaal uitgeput raakt door de ongeremde negativiteit van de ik- figuur. En alsof de tirade van de ik- figuur dus in een niet- responsieve leegte wordt uitgeschreeuwd. Wat de toch al niet geringe wanhoop en vergeefsheid van die tirade nog onderstreept.

In die wanhopig- vergeefse tirade prijken o.a. hyperbolische uitspraken als: “De katholieke kerk is de wereldvergiftigster, de wereldverwoester, de wereldvernietigster, dat is de waarheid. En de Duitser zelf vergiftigt voortdurend de hele wereld buiten zijn eigen landsgrenzen en zal niet rusten voordat de hele wereld dodelijk vergiftigd is”. Dit zijn nou de zinnen waardoor Bernhard als “overdrijvingskunstenaar” bekend staat. En die in onze brave burgermannenogen zo ‘over the top’ lijken. Volgens hem echter liet de groteske absurditeit van onze walgelijke wereld zich alleen vatten in dit soort karikaturale hyperbolen. Duitsland en Oostenrijk was voor hem puur vergif, al was het maar door alle nawerkingen van de Nazi- tijd. Het katholicisme was voor hem puur vergif, al was het maar omdat hij het katholieke geloof zag als een repressieve en met het Nazisme heulende ideologie.

Geen wonder dus dat Bernhard de spot drijft met Goethe, een icoon van de volgens hem volkomen giftige Duitse cultuur. Geen wonder bovendien dat deze volgens de legenden zo onaantastbare Olympische Grootheid in Bernhards verhaal verschijnt als een verwarde oude man met een accent. Die even beklagenswaardig en hulpeloos is als u en ik.

En hulpeloos zijn we volgens Bernhard allemaal. Ook dat vervult zijn ik- figuren van wanhopige, vergeefse, en juist daardoor ook almaar aanzwellende razernij. Want iedereen zonder ouders is een ontwortelde wees, en iedereen met ouders is volmaakt onbeholpen: “Omdat we er iedere morgen onvermijdelijk aan herinnerd worden dat onze ouders ons in hun gruwelijke zelfoverschatting en inderdaad in hun verwekkingswaan gemaakt en gebaard en op deze toch eerder afschuwelijke en weerzinwekkende en dodelijke dan aangename en nuttige wereld gezet hebben. Onze hulpeloosheid hebben we aan onze verwekkers te danken, onze onbeholpenheid, alle moeilijkheden waar we ons leven lang geen oplossing voor hebben”.

Behalve woede tegen de cultuurelementen en ideologieën die ons misvormen, bevat Bernhards werk dus ook veel deernis over onze universele hulpeloosheid. Alleen al door de onmachtige vergeefsheid van al die tirades. Maar ook door de steeds weer terugkerende hyperbolische uitroepen over onze hulpeloosheid, door het onmachtig zwijgen van de luisteraar bij de tirades in het verhaal “In vlammen opgaan”, en door de ontluisterende hulpeloosheid van Goethe in het verhaal “Goethe schterft”.

Heel navrant is bovendien het verhaal “Montaigne. Een vertelling”. Daarin ontvlucht de ik- figuur zijn familie en zijn andere kwelgeesten, met een boek van Montaigne bij de hand. Uit Bernhards autobiografische vertellingen weten we dat hij grote bewondering had voor Montaignes sceptische, alle zekerheden ondermijnende en soms zelfs onthechte essays. En voor de wijze waarop Montaigne zich van de voze wereld afzonderde om zich geheel aan die essays te kunnen wijden.

Geen wonder dan ook dat de ik- figuur in dit verhaal ons met ellenlange zinnen doordringt van zijn innige verbondenheid met Montaigne. Nog indringender echter evoceert hij zijn totale verstikking, die deze vlucht- en zijn toevlucht tot Montaigne- op voorhand tevergeefs maakt.

Ik citeer: “Omdat er al heel lang geen mens meer van de bibliotheek naar de toren was gelopen, was ik met mijn hoofd al snel in honderden spinnenwebben verstrikt geraakt en op het laatst had ik, nog voor ik bij de toren aangekomen was, het gevoel een spinnenwebmuts op te hebben; zo dik hadden de spinnenwebben zich op mijn weg van de bibliotheek naar de toren om mijn hoofd gewikkeld; ik ervoer de spinnenwebben op mijn gezicht en mijn hoofd als een verband waarin ik me op weg van de bibliotheek naar de toren gewikkeld had louter door te lopen en door mijn hoofd en mijn hele lichaam meerdere keren om te draaien, omdat ik bang was geweest dat de mijnen me eerst al de bibliotheek in en daarna de bibliotheek uit de kant van de toren op konden hebben zien gaan. Zelfs ademen viel me zwaar. […] Nu kwam bij mijn angst om te stikken, waarvan ik al heel lang door mijn verzwakte longen last heb, door de spinnenwebben om mijn hoofd ook nog een tweede, nog verschrikkelijkere”.

Een letterlijk adembenemende passage naar mijn smaak. Alleen al door de lengte van die eerste zin, die daardoor niet zonder ademnood is voor te lezen. Dat, en het gegeven dat de verstikkende spinnenwebben de ik- figuur omwikkelen louter omdat hij loopt en zich omdraait, maakt de in deze passage beschreven ademnood en verstikking wel heel erg voelbaar.

Het motief van ademnood en verstikking komt ook naar voren in Bernhards autobiografische novellen "De adem", "De kou" en "Wittgensteins neef". De ik- figuur in die novellen ondergaat en overwint een fatale longziekte, en ziet deze ziekte tegelijk als een "beslissend noodzakelijk denkgebied" voor elke schrijver en als "een onvermijdelijke noodzaak". Want de confrontaties met dit soort extreme, en in het dagelijks leven geloochende verschrikkingen zijn nodig om de wil optimaal te stalen, en om dit zo verschrikkelijke bestaan met open oog en met volle intensiteit te doorleven. En om de geest zo te versterken dat die geest alles het hoofd kan bieden: de zwakten van het lichaam, de walgelijke wisselvalligheden van het door ziekte en verval geteisterde bestaan, de voosheid van het ganse leven dat ons existentieel verstikt en ons het ademen belet.

In “Montaigne. Een vertelling” ligt echter voor mijn gevoel meer nadruk op de existentiële verstikking zelf in al zijn onontkoombaarheid. Op de verstikkende spinnenwebben die al voelbaar worden “louter door te lopen”, dus louter doordat de ik- figuur bestaat en beweegt, en doordat hij het bestaan vergeefs poogt te ontvluchten. Niettemin, juist ook die existentiële onontkoombaarheid van de verstikking is onderdeel van ziekte als een “beslissend noodzakelijk denkgebied”. Juist omdat Bernhards ik- figuren er kapot aan gaan. Juist omdat ook wij er weerloos tegen zijn. Want precies tot die weerloosheid hebben we ons maar te verhouden. Hoe onmogelijk dat ook is.

De Bernhard- fan in mij was kortom ook bij deze bundel weer opgetogen. Want dit soort literatuur is voor mijn gevoel veel waarachtiger dan al die rooskleurige boeken, tijdschriftartikelen of TV- programma’s waarin ademhalen als iets vanzelfsprekends wordt geschetst, en waarin hoegenaamd niks ons dreigt te verstikken. Ik bewonder bovendien hoe Bernhard maar bleef protesteren tegen die verstikking, hoe vergeefs dat protest ook is. Dus hoop ik nog veel nieuwe vertalingen van hem te mogen lezen.

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Nico van der Sijde