Lezersrecensie
Heruitgave van een ironisch en artistiek meesterwerk
In 2010 waren veel recensenten blij met "Leven en opvattingen van Kater Murr", het onvoltooide meesterwerk van E.T.A. Hoffmann (1766- 1822), in de bejubelde vertaling van Wilfried Oranje. Ook was er terechte lof voor de informatieve en uitvoerige eindnoten, en voor het verhelderende nawoord van Francien Markx. En nu, 15 jaar later, is dit heerlijke boek opnieuw uitgegeven, als paperback. Laat ons juichen, want het is onuitputtelijk rijk en het sprankelt 500 bladzijden lang als een tierelier. Bovendien, de vertalingen van Hoffmanns prachtige groteske griezelverhalen zijn helaas alleen nog tweedehands te krijgen, en dat is bij deze sublieme roman gelukkig anders.
Hoffmann schenkt ons twee fragmentarische romans voor de prijs van één: de fragmentarische autobiografie van een schrijvende kater met filosofische en kunstzinnige pretenties, en de al even fragmentarische biografie van de romantisch- bevlogen kunstenaar en musicus Johannes Kreisler. Volgens de ‘bezorger’, ene Hoffmann, had de kater bladen uit de biografie van Kreisler gescheurd en gebruikt als onderlegger en vloeipapier, en die bladen bleven abusievelijk in zijn manuscript zitten en werden meegedrukt. Met als gevolg dat wij alternerend Murrs autobiografie en Kreislers biografie lezen. Daarbij wordt het Murr- verhaal steeds midden in een zin afgebroken door het Kreisler- verhaal, dat steeds midden in een zin begint. Terwijl het Kreisler- verhaal ook steeds weer midden in een zin afgebroken wordt door het Murr- verhaal, dat dan weer verder gaat met de zin die eerder werd afgebroken. Kortom: twee reeksen van op de gekste momenten afgebroken en elkaar interrumperende fragmenten. Bovendien staan vooral de Kreisler- fragmenten bol van onverwachte verhaalsprongen, die de verhaallijn nog verder compliceren.
Gek genoeg maakt deze onalledaagse structuur de roman juist geweldig leesbaar en enorm meeslepend, omdat hij voor enorm veel vaart en verrassingen zorgt, en voor ongelofelijk spannende en soms hilarische cliff- hangers. Bovendien, Kreisler wordt op prachtige wijze neergezet als een door innerlijke spanningen verscheurde kunstenaar, wat naadloos aansluit op het gefragmenteerde karakter van zijn biografie – die, significant genoeg, op uitgescheurde misdrukvellen is geschreven. Ook herkennen we de typisch romantische fascinatie voor het fragment, het onaffe, het grillige: voor alles wat breekt met de klassieke harmonie en met de afgerondheid en compleetheid van de classicistische vorm. Kortom: voor de rijkdom van het onvoltooide.
Tegelijk draagt deze fragmentatie veel bij aan de toch al opvallende parodistische, humoristische en ironische toon. Die toon is kenmerkend voor de Duitse romantici, en zeker voor Hoffmann. Diens ironie wordt in Safranski’s mooie "E.T.A Hoffmann. Het leven van een sceptische fantast" fraai omschreven als “die manier van spreken en verbeelden die al het te berde gebrachte door een vrolijk relativisme aan het dansen brengt”. Een normale biografie of autobiografie kenmerkt zich door logische lijnen, samenhang en éénheid: door zijn fragmentatie doorbreekt Hoffmann dat, parodieert hij dus beide genres, en brengt hij beide genres aan het dansen.
Bovendien, in de Murr- fragmenten worden allerlei hooggestemde uitspraken over filosofie en kunstenaarschap gedaan door een kater die zich vaak puur door instinct of imitatiedrift laat leiden, of door regelrechte kleinburgerlijkheid, wat komisch contrasteert met zijn hooggestemdheid. Ook zorgt dit voor een contrast met Kreisler, die juist dé verpersoonlijking is van de hooggestemde en anti- burgerlijke kunstenaar: misschien is Murr het evenbeeld van Kreisler, maar dan als farce. Tegelijk echter – en dat zorgt nog weer voor een extra ironisch effect- is Kreisler ook niet vrij van die kleinburgerlijke trekjes die in de kater zo sterk worden uitvergroot. Terwijl Murr soms ook wel weer fraaie uitspraken doet over filosofie en kunst. Ironische dubbelzinnigheid viert kortom hoogtij.
Daarnaast is de kater soms ronduit tragi- komisch. Zo is er een lange passage over ontroerende liederen bij de begrafenis van Murrs overleden vriend, maar omdat die liederen worden gezongen door katten zijn ze behalve diep tragisch ook niet om aan te horen zo vals. Wat voor komische tonen zorgt die de tragiek op intrigerende wijze aan het dansen brengen. Want ze maken die tragiek meerduidiger, rijker, onaffer, ongrijpbaarder, interessanter, poëtischer.
Ook Kreisler is ten diepste tragi- komisch, veel meer nog dan Murr, omdat hij zijn verscheurdheid en zijn bevlogen kunstenaarsvisioenen vermengt met heel vreemde humor en ironie. Die humor wordt ook zelf als een dubbelzinnig scala van emoties omschreven. En die dubbelzinnigheid, die ook al het hooggestemde en serieuze dubbelzinnig maakt, wordt soms zeer gewaardeerd: “O, nu begrijp ik uw springerige humor ….. Die is kostelijk, werkelijk kostelijk! Alleen in de tweespalt van strijdigste emoties, van vijandigste gevoelens ontluikt het hogere leven!”
Precies die tweespalt voelen we als lezer in een prachtige, ongehoord bevlogen monoloog van Kreisler, over het onblusbare verlangen en de gesublimeerde en geïdealiseerde liefde die voor kunstenaars zo essentieel is. Met hooggestemde zinnen als “en toch zijn het uitsluitend de dromen waarin echt vlindervleugels aan ons groeien, zodat we de nauwste, stevigste kerkers kunnen ontvluchten en ons kleurig en glanzend naar de hoge, de hoogste sferen kunnen verheffen. Ieder mens heeft immers een aangeboren hang om te vliegen […]”. Alleen die laatste zin al maakt de monoloog schitterend. Temeer omdat hij doet denken aan eerdere prachtzinnen, waarin het vliegen in en door de kunst ook al zo indringend wordt verwoord. Zoals: “Maar uit uw innerlijk, mevrouw, verheft [de] geest zich naar het lichtende hemelgewelf, in duizend iriserende kleuren, als een schitterend pauwenoog…. Ha, juffrouw, toen u aan het zingen was, toen golfde alle hunkerende pijn van de liefde, alle verrukking van zoete dromen, hoop, verlangen door het bos en daalde als verkwikkende dauw in de geurende bloemkelken neer, in de boezem van luisterende nachtegalen!”
Tegelijk echter is die zo hooggestemde monoloog, verrassend genoeg, óók doordesemd van ironie en grillige humor. Alsof Kreisler al zijn kunstenaarsidealen, waar hij met alles verscheurende passie en met diepe ernst in gelooft, tegelijk ook ironiseert. Die ironie is deels vrolijk en relativerend. Bij Hoffmann gaat het niet om de totale overgave aan grillige fantasie en verscheurende kunstenaarspassie, maar om evenwicht tussen die gepassioneerde fantasie en de conventionele alledaagsheid. Want zonder dat evenwicht dreigt totale waanzin. En de ironische relativering helpt bij dat evenwicht. Daarnaast echter maakt de ironie alles extra dubbelzinnig, en is zij een teken van onblusbare onrust. Want het lijkt wel alsof de ironisering van het ideaal de kwellende ongrijpbaarheid van dat ideaal onderstreept. Een ongrijpbaarheid die ook al naar voren kwam door het gegeven dat de zo onontbeerlijke vleugels van de fantasie alleen groeien in dromen. Precies die ongrijpbaarheid, die onmogelijkheid, voedt weer het verlangen: Kreisler snakt naar de onmogelijke vlucht, juist ook omdat hij weet dat hij niet echt kan vliegen. En hij vereert de droom van het onmogelijke, omdat hij daarin tenminste nog glimpen opvangt van het subliem schone.
Ook zeer dubbelzinnig is de passage waarin Kreisler en zijn geliefde Julia elkaar vinden in een samenzang. Na een onzeker begin bereiken ze sublieme hoogten: “Maar algauw verhieven de beide stemmen zich als schitterende zwanen op de golven van het gezang en wilden nu eens met ruisende vleugelslag oprijzen naar het goudstralende wolkendek, dan weer in zoete liefdesomhelzing stervend ondergaan in de bruisende stroom van akkoorden, totdat diepe zuchten de nakende dood verkondigden en het laatste addio, in een kreet van wilde smart, als een bloederige springbron opsprong uit de verscheurde boezem”.
Prachtig, hoe zij door hun muziek tasten naar onvoorstelbare passies, waarin nakende dood en zoete liefdesomhelzingen zich op ongrijpbare wijze verbinden. Maar er is ook ondermijnende ironie: deze beschrijving is afkomstig van Kreislers biograaf, die heel vaak zijn kennislacunes benoemt, en één daarvan is dat hij Julia nooit heeft horen zingen…… Ook hier zorgt die ironie voor relativering en extra dubbelzinnigheid. Bovendien, de beschrijving is dus niet echt een beschrijving, en daardoor wordt extra voelbaar dat de sublieme samenzang van Julia en Kreisler niet echt beschreven kan worden. Wat de sublieme en onbevattelijke schoonheid ervan nog weer onderstreept.
Deze roman is dus tot de nok gevuld met verscheurende kunstenaarspassie en met dubbelzinnige ironie die alles doet dansen. Vooral daarom vind ik hem prachtig. Tegelijk is hij vol van grillig en voortdurend verrassend avontuur. De Murr- fragmenten zijn enorm rijk aan parodistische verwijzingen naar literaire voorbeelden en naar toen actuele maatschappelijke fenomenen: de uitgebreide eindnoten maken dat mooi inzichtelijk. De Kreisler- fragmenten zijn vol van dubbele bodems, verbluffende plotwendingen, verrassende intriges en sub-intriges en sub- sub- intriges, spookverhalen, unheimliche hallucinaties, dubbelgangers, dubbele identiteiten, duistere familiebanden, troebele psychische onderstromen, hallucinatoire magie, koortsige fantasie, grillige verscheurende passies, door waanzin aangejaagde maskerades, en meer. Bovendien zijn er tussen de Murr- fragmenten en Kreisler- fragmenten allerlei intrigerende echo’s en contrasten, wat die fragmenten nog grilliger en rijker maakt.
Kortom: dit is een leesfeest. Een roman ook die je bij elke herlezing opnieuw zou meeslepen en verrassen. Want hij is komisch, tragisch, adembenemend kunstzinnig, unheimlich, grotesk en avontuurlijk tegelijk. Ja, het is jammer dat Hoffmann het geplande derde deel nooit heeft kunnen schrijven, want daarmee zou hij vast tweehonderd sprankelende pagina’s hebben toegevoegd en sommige losse eindjes beter hebben afgehecht. Maar ach, het onaffe karakter van deze roman past eigenlijk prima bij de fragmentarische opzet, en wat er nu ligt is al mooi en prachtig genoeg.
Hoffmann schenkt ons twee fragmentarische romans voor de prijs van één: de fragmentarische autobiografie van een schrijvende kater met filosofische en kunstzinnige pretenties, en de al even fragmentarische biografie van de romantisch- bevlogen kunstenaar en musicus Johannes Kreisler. Volgens de ‘bezorger’, ene Hoffmann, had de kater bladen uit de biografie van Kreisler gescheurd en gebruikt als onderlegger en vloeipapier, en die bladen bleven abusievelijk in zijn manuscript zitten en werden meegedrukt. Met als gevolg dat wij alternerend Murrs autobiografie en Kreislers biografie lezen. Daarbij wordt het Murr- verhaal steeds midden in een zin afgebroken door het Kreisler- verhaal, dat steeds midden in een zin begint. Terwijl het Kreisler- verhaal ook steeds weer midden in een zin afgebroken wordt door het Murr- verhaal, dat dan weer verder gaat met de zin die eerder werd afgebroken. Kortom: twee reeksen van op de gekste momenten afgebroken en elkaar interrumperende fragmenten. Bovendien staan vooral de Kreisler- fragmenten bol van onverwachte verhaalsprongen, die de verhaallijn nog verder compliceren.
Gek genoeg maakt deze onalledaagse structuur de roman juist geweldig leesbaar en enorm meeslepend, omdat hij voor enorm veel vaart en verrassingen zorgt, en voor ongelofelijk spannende en soms hilarische cliff- hangers. Bovendien, Kreisler wordt op prachtige wijze neergezet als een door innerlijke spanningen verscheurde kunstenaar, wat naadloos aansluit op het gefragmenteerde karakter van zijn biografie – die, significant genoeg, op uitgescheurde misdrukvellen is geschreven. Ook herkennen we de typisch romantische fascinatie voor het fragment, het onaffe, het grillige: voor alles wat breekt met de klassieke harmonie en met de afgerondheid en compleetheid van de classicistische vorm. Kortom: voor de rijkdom van het onvoltooide.
Tegelijk draagt deze fragmentatie veel bij aan de toch al opvallende parodistische, humoristische en ironische toon. Die toon is kenmerkend voor de Duitse romantici, en zeker voor Hoffmann. Diens ironie wordt in Safranski’s mooie "E.T.A Hoffmann. Het leven van een sceptische fantast" fraai omschreven als “die manier van spreken en verbeelden die al het te berde gebrachte door een vrolijk relativisme aan het dansen brengt”. Een normale biografie of autobiografie kenmerkt zich door logische lijnen, samenhang en éénheid: door zijn fragmentatie doorbreekt Hoffmann dat, parodieert hij dus beide genres, en brengt hij beide genres aan het dansen.
Bovendien, in de Murr- fragmenten worden allerlei hooggestemde uitspraken over filosofie en kunstenaarschap gedaan door een kater die zich vaak puur door instinct of imitatiedrift laat leiden, of door regelrechte kleinburgerlijkheid, wat komisch contrasteert met zijn hooggestemdheid. Ook zorgt dit voor een contrast met Kreisler, die juist dé verpersoonlijking is van de hooggestemde en anti- burgerlijke kunstenaar: misschien is Murr het evenbeeld van Kreisler, maar dan als farce. Tegelijk echter – en dat zorgt nog weer voor een extra ironisch effect- is Kreisler ook niet vrij van die kleinburgerlijke trekjes die in de kater zo sterk worden uitvergroot. Terwijl Murr soms ook wel weer fraaie uitspraken doet over filosofie en kunst. Ironische dubbelzinnigheid viert kortom hoogtij.
Daarnaast is de kater soms ronduit tragi- komisch. Zo is er een lange passage over ontroerende liederen bij de begrafenis van Murrs overleden vriend, maar omdat die liederen worden gezongen door katten zijn ze behalve diep tragisch ook niet om aan te horen zo vals. Wat voor komische tonen zorgt die de tragiek op intrigerende wijze aan het dansen brengen. Want ze maken die tragiek meerduidiger, rijker, onaffer, ongrijpbaarder, interessanter, poëtischer.
Ook Kreisler is ten diepste tragi- komisch, veel meer nog dan Murr, omdat hij zijn verscheurdheid en zijn bevlogen kunstenaarsvisioenen vermengt met heel vreemde humor en ironie. Die humor wordt ook zelf als een dubbelzinnig scala van emoties omschreven. En die dubbelzinnigheid, die ook al het hooggestemde en serieuze dubbelzinnig maakt, wordt soms zeer gewaardeerd: “O, nu begrijp ik uw springerige humor ….. Die is kostelijk, werkelijk kostelijk! Alleen in de tweespalt van strijdigste emoties, van vijandigste gevoelens ontluikt het hogere leven!”
Precies die tweespalt voelen we als lezer in een prachtige, ongehoord bevlogen monoloog van Kreisler, over het onblusbare verlangen en de gesublimeerde en geïdealiseerde liefde die voor kunstenaars zo essentieel is. Met hooggestemde zinnen als “en toch zijn het uitsluitend de dromen waarin echt vlindervleugels aan ons groeien, zodat we de nauwste, stevigste kerkers kunnen ontvluchten en ons kleurig en glanzend naar de hoge, de hoogste sferen kunnen verheffen. Ieder mens heeft immers een aangeboren hang om te vliegen […]”. Alleen die laatste zin al maakt de monoloog schitterend. Temeer omdat hij doet denken aan eerdere prachtzinnen, waarin het vliegen in en door de kunst ook al zo indringend wordt verwoord. Zoals: “Maar uit uw innerlijk, mevrouw, verheft [de] geest zich naar het lichtende hemelgewelf, in duizend iriserende kleuren, als een schitterend pauwenoog…. Ha, juffrouw, toen u aan het zingen was, toen golfde alle hunkerende pijn van de liefde, alle verrukking van zoete dromen, hoop, verlangen door het bos en daalde als verkwikkende dauw in de geurende bloemkelken neer, in de boezem van luisterende nachtegalen!”
Tegelijk echter is die zo hooggestemde monoloog, verrassend genoeg, óók doordesemd van ironie en grillige humor. Alsof Kreisler al zijn kunstenaarsidealen, waar hij met alles verscheurende passie en met diepe ernst in gelooft, tegelijk ook ironiseert. Die ironie is deels vrolijk en relativerend. Bij Hoffmann gaat het niet om de totale overgave aan grillige fantasie en verscheurende kunstenaarspassie, maar om evenwicht tussen die gepassioneerde fantasie en de conventionele alledaagsheid. Want zonder dat evenwicht dreigt totale waanzin. En de ironische relativering helpt bij dat evenwicht. Daarnaast echter maakt de ironie alles extra dubbelzinnig, en is zij een teken van onblusbare onrust. Want het lijkt wel alsof de ironisering van het ideaal de kwellende ongrijpbaarheid van dat ideaal onderstreept. Een ongrijpbaarheid die ook al naar voren kwam door het gegeven dat de zo onontbeerlijke vleugels van de fantasie alleen groeien in dromen. Precies die ongrijpbaarheid, die onmogelijkheid, voedt weer het verlangen: Kreisler snakt naar de onmogelijke vlucht, juist ook omdat hij weet dat hij niet echt kan vliegen. En hij vereert de droom van het onmogelijke, omdat hij daarin tenminste nog glimpen opvangt van het subliem schone.
Ook zeer dubbelzinnig is de passage waarin Kreisler en zijn geliefde Julia elkaar vinden in een samenzang. Na een onzeker begin bereiken ze sublieme hoogten: “Maar algauw verhieven de beide stemmen zich als schitterende zwanen op de golven van het gezang en wilden nu eens met ruisende vleugelslag oprijzen naar het goudstralende wolkendek, dan weer in zoete liefdesomhelzing stervend ondergaan in de bruisende stroom van akkoorden, totdat diepe zuchten de nakende dood verkondigden en het laatste addio, in een kreet van wilde smart, als een bloederige springbron opsprong uit de verscheurde boezem”.
Prachtig, hoe zij door hun muziek tasten naar onvoorstelbare passies, waarin nakende dood en zoete liefdesomhelzingen zich op ongrijpbare wijze verbinden. Maar er is ook ondermijnende ironie: deze beschrijving is afkomstig van Kreislers biograaf, die heel vaak zijn kennislacunes benoemt, en één daarvan is dat hij Julia nooit heeft horen zingen…… Ook hier zorgt die ironie voor relativering en extra dubbelzinnigheid. Bovendien, de beschrijving is dus niet echt een beschrijving, en daardoor wordt extra voelbaar dat de sublieme samenzang van Julia en Kreisler niet echt beschreven kan worden. Wat de sublieme en onbevattelijke schoonheid ervan nog weer onderstreept.
Deze roman is dus tot de nok gevuld met verscheurende kunstenaarspassie en met dubbelzinnige ironie die alles doet dansen. Vooral daarom vind ik hem prachtig. Tegelijk is hij vol van grillig en voortdurend verrassend avontuur. De Murr- fragmenten zijn enorm rijk aan parodistische verwijzingen naar literaire voorbeelden en naar toen actuele maatschappelijke fenomenen: de uitgebreide eindnoten maken dat mooi inzichtelijk. De Kreisler- fragmenten zijn vol van dubbele bodems, verbluffende plotwendingen, verrassende intriges en sub-intriges en sub- sub- intriges, spookverhalen, unheimliche hallucinaties, dubbelgangers, dubbele identiteiten, duistere familiebanden, troebele psychische onderstromen, hallucinatoire magie, koortsige fantasie, grillige verscheurende passies, door waanzin aangejaagde maskerades, en meer. Bovendien zijn er tussen de Murr- fragmenten en Kreisler- fragmenten allerlei intrigerende echo’s en contrasten, wat die fragmenten nog grilliger en rijker maakt.
Kortom: dit is een leesfeest. Een roman ook die je bij elke herlezing opnieuw zou meeslepen en verrassen. Want hij is komisch, tragisch, adembenemend kunstzinnig, unheimlich, grotesk en avontuurlijk tegelijk. Ja, het is jammer dat Hoffmann het geplande derde deel nooit heeft kunnen schrijven, want daarmee zou hij vast tweehonderd sprankelende pagina’s hebben toegevoegd en sommige losse eindjes beter hebben afgehecht. Maar ach, het onaffe karakter van deze roman past eigenlijk prima bij de fragmentarische opzet, en wat er nu ligt is al mooi en prachtig genoeg.
2
Reageer op deze recensie