Lezersrecensie
Overpeinzingen van een dolende rechter
De Tsjechische schrijver Ivan Klíma (Praag, 1931) heeft veel geschreven over het Tsjechoslowakije van na de Praagse lente, waar repressie het dagelijks leven doordesemde. Dat deed hij als samizdat- schrijver, wat heel moedig van hem was, maar ook na de Fluwelen Revolutie in 1989. De Wereldbibliotheek gaf vanaf de jaren ’80 veel van zijn werk uit, maar hield daar op enig moment helaas mee op. Vermoedelijk omdat het heel slecht verkocht. Niettemin publiceren ze jaren later alsnog Klíma’s vuistdikke magnum opus "Rechter tussen twee vuren," uit 1986, in een mooie vertaling van Irma Pieper. Daar ben ik blij mee, want het is een indringende en overweldigend rijke roman, die een kleine veertig jaar na dato nog volop glanst.
De roman draait om de lage rechter Adam Kindl, die in het onder communisme zuchtende Tsjechoslowakije wordt opgezadeld met de opdracht om een moordverdachte tot de doodstraf te veroordelen. Adam vermoedt dat dit een manoeuvre is om hem in verlegenheid te brengen, want hij heeft zich ooit in een geruchtmakend artikel als principieel tegenstander van de doodstraf geprofileerd. Bovendien twijfelt hij al langer aan de aard en waarde van het Tsjechische rechtssysteem, en nog meer aan zijn eigen rol daarin. Ja, ooit, vlak na zijn bevrijding uit concentratiekamp Theresienstadt, dat hij als een van de weinigen overleefde, koos hij uit idealisme voor de bevrijders en voor een actieve bijdrage aan hun nieuwe rechtssysteem. Maar dat rechtssysteem heeft zichzelf op meerdere manieren totaal uitgehold, en Adam zelf heeft, zonder dat te willen en soms zelfs zonder dat te beseffen, te veel meebewogen met die uithollende bewegingen.
Meer en meer begint hij dan ook te beseffen dat hij nu de gecorrumpeerde gevangene is van een gecorrumpeerd systeem, en tegelijk collaborerend heeft bijgedragen aan dat systeem. Ook begint hij meer en meer te vermoeden dat elk rechtssysteem door zijn alles perverterende logica onherroepelijk leidt tot cynisme of tot krankzinnigheid leidt. Zonder meer een verontrustend Kafkaëske gedachte. In zijn persoonlijk leven heeft hij bovendien twijfelachtige keuzes gemaakt, zo denkt hij achteraf, of zich teveel in een dubieus stramien laten drukken, of zich te weinig verzet tegen de omstandigheden die hem overweldigden. En hij heeft mogelijk zijn eigen innerlijke vrijheid te weinig verkend en ontplooid. Aldus peinzend over de ruïnes van zijn wereldbeeld laat Adam zich ook nog eens verleiden tot een buitenechtelijke affaire, net als zijn echtgenote. En voor beiden is dat een wanhopige vlucht, die weliswaar soms bevrijdende extase en euforie oplevert, maar vooral ook extra verbrokkeling van hun toch al verbrokkelde beeld van de wereld en van zichzelf. Wat uiteraard weer nieuwe twijfels oplevert, nieuwe overpeinzingen, en nieuwe vormen van wanhoop en hoop.
In de hoofdstukken getiteld “Voor we van de rivier de Lethe drinken” volgen we de overpeinzingen van Adam als ik- figuur, over zijn ingrijpende ervaringen in concentratiekamp Theresienstadt, en over zijn vele avonturen en innerlijke ontwikkelingen daarna. Een significante titel: in de Griekse mythologie drinken de doden uit de rivier de Lethe om hun aardse bestaan te vergeten, en Adam lijkt zich op vergelijkbare van zijn verleden te willen bevrijden, of er op zijn minst mee in het reine te willen komen. Maar de roman sluit af met een open eind, dat weliswaar sprankjes van vrijheid en verlossing belooft, maar geen complete catharsis. Bovendien worden deze hoofdstukken afgewisseld met titelloze hoofdstukken waarin we Adam volgen in het hier en nu, maar niet als ik- figuur: zijn gedachten worden als het ware geparafraseerd door een anonieme verteller, die echter niets duidt of verklaart. Daardoor ontstaat er meer afstand tussen Adam en de lezer. Wat mogelijk correspondeert met de gestaag groeiende afstand van Adam tot Adam zelf. Alsof hij zijn eigen innerlijke stem op een gegeven moment niet meer kan horen. Alsof hij na jaren van meebewegen met een gecorrumpeerd en corrumperend systeem, niet goed meer weet wie of wat hij is. Alsof hij uiteindelijk niet meer in de ik- vorm kan spreken tot de lezer en zichzelf.
Mooi in alle hoofdstukken is hoe peinzend Klíma schrijft. Over Adam wordt bijvoorbeeld gezegd: “Het speet hem dat hij niet langer van haar kon houden zoals hij eerder had gedaan, deels omdat ze haar argeloze onschuld had verloren, of liever gezegd: hij had medelijden met zichzelf dat hij zijn beeld van haar als argeloos onschuldig had moeten opgeven”. Alsof Adam niet denkt in rechte lijnen van A naar B, maar alleen in overpeinzingen die steeds hernomen, genuanceerd of gecorrigeerd moeten worden. En die ook alle levendigheid en frisheid hebben van overpeinzingen die ter plekke ontstaan, in tastende beweging van de ene voorlopige gedachte na de andere. Wat veel levendiger en verrassender is dan de geordende en gesystematiseerde overpeinzingen van een filosoof. En ook veel tastender, ongewisser, improviserender. Al blijven het wel de overpeinzingen van een rationalist, die misschien te veel vertrouwt op zijn ratio en te weinig op zijn intuïtie. Ook al weet Adam maar al te goed hoe beperkt de waarde van zijn ratio is.
Mooi is ook hoe meerstemmig die hoofdstukken zijn. Naast de overpeinzingen van Adam zijn er bijvoorbeeld overpeinzingen van zijn echtgenote Alena, die een heel ander – zij het eveneens tastend - perspectief op Adam laten zien, en die fraai zichtbaar maken hoe weinig Adam en Alena van elkaar begrijpen. En hoe ze toch tere snaren raken bij elkaar, zonder dit van elkaar te weten, en zonder dat de kloof tussen hen gedicht wordt. Bovendien maken we kennis met allerlei andere personages, die soms heel andere gedachten dan Adam hebben over rechtspraak, vrijheid, en hoe ze zich moeten verhouden tot het Tsjechische rechtssysteem. De toch al tastende en zichzelf corrigerende overpeinzingen van Adam worden dus ook nog eens van intrigerende contrasten en contrapunten voorzien. Wat ons als lezer nog meer stof tot nadenken geeft dan de vaak zo rijke en tastende overpeinzingen al deden.
Prachtig is bovendien hoe verhalend Klíma over al deze overpeinzingen schrijft. Zijn geniale land- en tijdgenoot Kundera koos vaak voor lange filosofische passages om bepaalde dilemma’s of vraagstukken scherp te belichten. Maar Klíma kiest steeds voor het pakkende verhaal. En voor narratieven waarin gebeurtenissen elkaar in hoog tempo en met veel grilligheid opvolgen, op heel onderhoudende wijze maar zonder logica of grijpbaar waarom. Zodat de verhalen geen verklarende logische patronen laten zien, maar eerder een grondtoon van verbazing die de overpeinzingen nog verder verdiept. Die verhalen zijn bovendien heel verrassend en gevarieerd: de lange overpeinzingen van Adam worden ineens afgewisseld met lange verslagen van het verhoor van zijn moordverdachte, beschouwende passages worden ineens afgewisseld met surrealistische koortsdromen, de verhalen over het onder communisme zuchtende Tsjechoslowakije worden afgewisseld met verhalen over reizen naar Amerika en Israël, enzovoort enzoverder. En die variatie geeft veel te genieten en te overdenken. Want al die reizen, dromen en andere stemmen voegen weer nieuwe aspecten en perspectieven toe aan de overpeinzingen. Klíma schrijft geen filosofisch traktaat waarin de overpeinzingen worden opgelost, maar een bont verhaal waarin die overpeinzingen voortdurend met nieuwe verhaallijnen worden uitgebreid, met nieuwe voorbeelden en contrasten worden verrijkt, en van nieuwe kleuren en betekenissen worden voorzien.
Ook heel meeslepend en pregnant is Klíma’s gebruik van beelden. Bijvoorbeeld het steeds terugkerende beeld van de clown. “Denk je dat waarachtig zijn betekent dat je een clown bent?”, roept een van de personages uit. Op dat moment is al vaker de suggestie gewekt dat alles van waarde tragikomisch en clownesk is geworden. Bovendien had Adam eerder al, net op het moment dat hij bezig is een scheve schaats te rijden, de volgende hallucinatie: “Hij deed de lichten aan en op dat moment zag hij hem, gevangen in de lichtbundel van zijn koplampen: een gele clown danste op en neer op de stoep aan de overkant van de weg, de reusachtige witte mond in een grimas vertrokken. Hij verstarde midden in een beweging, nam zijn clownspetje in de kleur van bloeiende bergsalie af en maakte een diepe buiging, waarbij hij zijn armen met de handen in witte handschoenen wijd uitspreidde. Waar was die vandaan gekomen en welke boodschap moest hij komen brengen?” Een hallucinatoir beeld, dat prachtig samenbalt hoe absurd Adam zich op dat moment voelt: als een surrealistische clown, zomaar verschijnend in zijn koplampen, een boodschap dragend die niemand begrijpt. En veel later in het boek wordt Adams absurdistische en tragikomische lot nogmaals gevat in het beeld van een nu wel heel tragikomische clown, die ook nu de drager is van een niet goed te begrijpen boodschap: “Een eeuwigheid geleden had een clown met droevige ogen, waarmee die zijn eigen einde al kon zien, hém uit een hele menigte kinderen gepikt, alsof hij vermoedde dat hij als enige zijn boodschap kon verder dragen. Wat had hij hem destijds toevertrouwd? Dat het vergeefs was jezelf en anderen voor de gek te houden door komedie te spelen. Dat hij in harmonie met zichzelf en de wereld moest leven. Wat moest hij doen, hoe kon hij harmonie vinden als hij zichzelf niet eens had leren kennen, niet geleerd had om naar de stem in zichzelf te luisteren? Dat had de clown niet gezegd, en er was waarschijnlijk niemand die het hem kon vertellen”.
Het mooie van dit soort verbale beelden is, naar mijn smaak, dat ze écht meer zeggen dan duizenden woorden. En dat ze ook iets uitdrukken, of in elk geval bij benadering voelbaar maken, dat je niet voor de volle 100% in woorden kunt vatten. Juist ook door de raadselachtigheid van het beeld: over het beeld van die tragikomisch- absurde clown kan ik uren lang mijmeren, zoals Adam eindeloos kan peinzen over zijn tragikomisch- absurde lot. Ook de verschrikking van Theresienstadt wordt niet opgeroepen door aantallen doden en allerlei feitelijke informatie, maar door groteske koortsdromen en vervreemdende details. Door beelden dus die tasten naar betekenis. En niet door woorden die pretenderen dat ze deze betekenis definiëren en vastleggen.
Ook de vrijheid waar Adam zo naar verlangt wordt in beelden opgeroepen. Want ook die vrijheid ontsnapt aan alle woorden, en wordt volgens Adam en andere personages alleen bij benadering voelbaar in poëzie, in schilderkunst, in muziek. Wat in diverse passages heel mooi aannemelijk wordt gemaakt. En dat culmineert in Adams plotselinge herinnering aan zijn vroegere vriendin, die zich in het maanlicht helemaal overgaf aan haar eigen fluitmuziek: “Ze had een zwart fluitje in haar handen en speelde erop. Ik wilde tegen haar uitvaren dat ze dronken was en zich onbeschaamd gedroeg, maar mijn boosheid ebde weg en ik begreep plotseling dat zij begiftigd was met iets wat mij niet was gegeven, dat zij, hoe ongelukkig of zelfs wanhopig ze zich ook voelde, in staat was om te zien wat ik nooit zou aanschouwen, geheimen te ontraadselen die voor mij ondoordringbaar waren. En haar lichaam verspreidde toen een zachte gloed in de duisternis van de herbergkamer, al was het misschien ook het maanlicht dat op haar viel […]”. Dit beeld is uiteraard van weemoed doortrokken: die vriendin is niet Adams vrouw geworden, en zij belichaamt iets wat voor hem onbereikbaar is. Maar toch krijgt dat “iets” in die zo weemoedige herinnering voor even vorm en inhoud. Terwijl dit beeld ook Adams snakkende verlangen heel mooi voelbaar maakt en in een paar regels samenbalt. Terwijl het even ongrijpbaar is als fluitmuziek en maanlicht. En even vluchtig en fragiel als een toevallige herinnering daaraan.
"Rechter tussen twee vuren" is zonder meer een fraaie roman over hoe je in een corrumperende rechtsstaat geleidelijk aan elke richting en ook jezelf helemaal verliest. En een pregnant tijdbeeld van Tsjechoslowakije in 1972. Maar het is vooral een roman die rijk is aan overpeinzingen, aan gevarieerde en meeslepende verhaallijnen en aan prachtige beelden. Ik hoop dat er nog veel meer boeken van Ivan Klíma vertaald gaan worden. En ik ga als een dolle op zoek naar andere nu al vertaalde werken van hem. Want ik snap niet dat ik deze formidabele schrijver tot nu toe helemaal had gemist.
De roman draait om de lage rechter Adam Kindl, die in het onder communisme zuchtende Tsjechoslowakije wordt opgezadeld met de opdracht om een moordverdachte tot de doodstraf te veroordelen. Adam vermoedt dat dit een manoeuvre is om hem in verlegenheid te brengen, want hij heeft zich ooit in een geruchtmakend artikel als principieel tegenstander van de doodstraf geprofileerd. Bovendien twijfelt hij al langer aan de aard en waarde van het Tsjechische rechtssysteem, en nog meer aan zijn eigen rol daarin. Ja, ooit, vlak na zijn bevrijding uit concentratiekamp Theresienstadt, dat hij als een van de weinigen overleefde, koos hij uit idealisme voor de bevrijders en voor een actieve bijdrage aan hun nieuwe rechtssysteem. Maar dat rechtssysteem heeft zichzelf op meerdere manieren totaal uitgehold, en Adam zelf heeft, zonder dat te willen en soms zelfs zonder dat te beseffen, te veel meebewogen met die uithollende bewegingen.
Meer en meer begint hij dan ook te beseffen dat hij nu de gecorrumpeerde gevangene is van een gecorrumpeerd systeem, en tegelijk collaborerend heeft bijgedragen aan dat systeem. Ook begint hij meer en meer te vermoeden dat elk rechtssysteem door zijn alles perverterende logica onherroepelijk leidt tot cynisme of tot krankzinnigheid leidt. Zonder meer een verontrustend Kafkaëske gedachte. In zijn persoonlijk leven heeft hij bovendien twijfelachtige keuzes gemaakt, zo denkt hij achteraf, of zich teveel in een dubieus stramien laten drukken, of zich te weinig verzet tegen de omstandigheden die hem overweldigden. En hij heeft mogelijk zijn eigen innerlijke vrijheid te weinig verkend en ontplooid. Aldus peinzend over de ruïnes van zijn wereldbeeld laat Adam zich ook nog eens verleiden tot een buitenechtelijke affaire, net als zijn echtgenote. En voor beiden is dat een wanhopige vlucht, die weliswaar soms bevrijdende extase en euforie oplevert, maar vooral ook extra verbrokkeling van hun toch al verbrokkelde beeld van de wereld en van zichzelf. Wat uiteraard weer nieuwe twijfels oplevert, nieuwe overpeinzingen, en nieuwe vormen van wanhoop en hoop.
In de hoofdstukken getiteld “Voor we van de rivier de Lethe drinken” volgen we de overpeinzingen van Adam als ik- figuur, over zijn ingrijpende ervaringen in concentratiekamp Theresienstadt, en over zijn vele avonturen en innerlijke ontwikkelingen daarna. Een significante titel: in de Griekse mythologie drinken de doden uit de rivier de Lethe om hun aardse bestaan te vergeten, en Adam lijkt zich op vergelijkbare van zijn verleden te willen bevrijden, of er op zijn minst mee in het reine te willen komen. Maar de roman sluit af met een open eind, dat weliswaar sprankjes van vrijheid en verlossing belooft, maar geen complete catharsis. Bovendien worden deze hoofdstukken afgewisseld met titelloze hoofdstukken waarin we Adam volgen in het hier en nu, maar niet als ik- figuur: zijn gedachten worden als het ware geparafraseerd door een anonieme verteller, die echter niets duidt of verklaart. Daardoor ontstaat er meer afstand tussen Adam en de lezer. Wat mogelijk correspondeert met de gestaag groeiende afstand van Adam tot Adam zelf. Alsof hij zijn eigen innerlijke stem op een gegeven moment niet meer kan horen. Alsof hij na jaren van meebewegen met een gecorrumpeerd en corrumperend systeem, niet goed meer weet wie of wat hij is. Alsof hij uiteindelijk niet meer in de ik- vorm kan spreken tot de lezer en zichzelf.
Mooi in alle hoofdstukken is hoe peinzend Klíma schrijft. Over Adam wordt bijvoorbeeld gezegd: “Het speet hem dat hij niet langer van haar kon houden zoals hij eerder had gedaan, deels omdat ze haar argeloze onschuld had verloren, of liever gezegd: hij had medelijden met zichzelf dat hij zijn beeld van haar als argeloos onschuldig had moeten opgeven”. Alsof Adam niet denkt in rechte lijnen van A naar B, maar alleen in overpeinzingen die steeds hernomen, genuanceerd of gecorrigeerd moeten worden. En die ook alle levendigheid en frisheid hebben van overpeinzingen die ter plekke ontstaan, in tastende beweging van de ene voorlopige gedachte na de andere. Wat veel levendiger en verrassender is dan de geordende en gesystematiseerde overpeinzingen van een filosoof. En ook veel tastender, ongewisser, improviserender. Al blijven het wel de overpeinzingen van een rationalist, die misschien te veel vertrouwt op zijn ratio en te weinig op zijn intuïtie. Ook al weet Adam maar al te goed hoe beperkt de waarde van zijn ratio is.
Mooi is ook hoe meerstemmig die hoofdstukken zijn. Naast de overpeinzingen van Adam zijn er bijvoorbeeld overpeinzingen van zijn echtgenote Alena, die een heel ander – zij het eveneens tastend - perspectief op Adam laten zien, en die fraai zichtbaar maken hoe weinig Adam en Alena van elkaar begrijpen. En hoe ze toch tere snaren raken bij elkaar, zonder dit van elkaar te weten, en zonder dat de kloof tussen hen gedicht wordt. Bovendien maken we kennis met allerlei andere personages, die soms heel andere gedachten dan Adam hebben over rechtspraak, vrijheid, en hoe ze zich moeten verhouden tot het Tsjechische rechtssysteem. De toch al tastende en zichzelf corrigerende overpeinzingen van Adam worden dus ook nog eens van intrigerende contrasten en contrapunten voorzien. Wat ons als lezer nog meer stof tot nadenken geeft dan de vaak zo rijke en tastende overpeinzingen al deden.
Prachtig is bovendien hoe verhalend Klíma over al deze overpeinzingen schrijft. Zijn geniale land- en tijdgenoot Kundera koos vaak voor lange filosofische passages om bepaalde dilemma’s of vraagstukken scherp te belichten. Maar Klíma kiest steeds voor het pakkende verhaal. En voor narratieven waarin gebeurtenissen elkaar in hoog tempo en met veel grilligheid opvolgen, op heel onderhoudende wijze maar zonder logica of grijpbaar waarom. Zodat de verhalen geen verklarende logische patronen laten zien, maar eerder een grondtoon van verbazing die de overpeinzingen nog verder verdiept. Die verhalen zijn bovendien heel verrassend en gevarieerd: de lange overpeinzingen van Adam worden ineens afgewisseld met lange verslagen van het verhoor van zijn moordverdachte, beschouwende passages worden ineens afgewisseld met surrealistische koortsdromen, de verhalen over het onder communisme zuchtende Tsjechoslowakije worden afgewisseld met verhalen over reizen naar Amerika en Israël, enzovoort enzoverder. En die variatie geeft veel te genieten en te overdenken. Want al die reizen, dromen en andere stemmen voegen weer nieuwe aspecten en perspectieven toe aan de overpeinzingen. Klíma schrijft geen filosofisch traktaat waarin de overpeinzingen worden opgelost, maar een bont verhaal waarin die overpeinzingen voortdurend met nieuwe verhaallijnen worden uitgebreid, met nieuwe voorbeelden en contrasten worden verrijkt, en van nieuwe kleuren en betekenissen worden voorzien.
Ook heel meeslepend en pregnant is Klíma’s gebruik van beelden. Bijvoorbeeld het steeds terugkerende beeld van de clown. “Denk je dat waarachtig zijn betekent dat je een clown bent?”, roept een van de personages uit. Op dat moment is al vaker de suggestie gewekt dat alles van waarde tragikomisch en clownesk is geworden. Bovendien had Adam eerder al, net op het moment dat hij bezig is een scheve schaats te rijden, de volgende hallucinatie: “Hij deed de lichten aan en op dat moment zag hij hem, gevangen in de lichtbundel van zijn koplampen: een gele clown danste op en neer op de stoep aan de overkant van de weg, de reusachtige witte mond in een grimas vertrokken. Hij verstarde midden in een beweging, nam zijn clownspetje in de kleur van bloeiende bergsalie af en maakte een diepe buiging, waarbij hij zijn armen met de handen in witte handschoenen wijd uitspreidde. Waar was die vandaan gekomen en welke boodschap moest hij komen brengen?” Een hallucinatoir beeld, dat prachtig samenbalt hoe absurd Adam zich op dat moment voelt: als een surrealistische clown, zomaar verschijnend in zijn koplampen, een boodschap dragend die niemand begrijpt. En veel later in het boek wordt Adams absurdistische en tragikomische lot nogmaals gevat in het beeld van een nu wel heel tragikomische clown, die ook nu de drager is van een niet goed te begrijpen boodschap: “Een eeuwigheid geleden had een clown met droevige ogen, waarmee die zijn eigen einde al kon zien, hém uit een hele menigte kinderen gepikt, alsof hij vermoedde dat hij als enige zijn boodschap kon verder dragen. Wat had hij hem destijds toevertrouwd? Dat het vergeefs was jezelf en anderen voor de gek te houden door komedie te spelen. Dat hij in harmonie met zichzelf en de wereld moest leven. Wat moest hij doen, hoe kon hij harmonie vinden als hij zichzelf niet eens had leren kennen, niet geleerd had om naar de stem in zichzelf te luisteren? Dat had de clown niet gezegd, en er was waarschijnlijk niemand die het hem kon vertellen”.
Het mooie van dit soort verbale beelden is, naar mijn smaak, dat ze écht meer zeggen dan duizenden woorden. En dat ze ook iets uitdrukken, of in elk geval bij benadering voelbaar maken, dat je niet voor de volle 100% in woorden kunt vatten. Juist ook door de raadselachtigheid van het beeld: over het beeld van die tragikomisch- absurde clown kan ik uren lang mijmeren, zoals Adam eindeloos kan peinzen over zijn tragikomisch- absurde lot. Ook de verschrikking van Theresienstadt wordt niet opgeroepen door aantallen doden en allerlei feitelijke informatie, maar door groteske koortsdromen en vervreemdende details. Door beelden dus die tasten naar betekenis. En niet door woorden die pretenderen dat ze deze betekenis definiëren en vastleggen.
Ook de vrijheid waar Adam zo naar verlangt wordt in beelden opgeroepen. Want ook die vrijheid ontsnapt aan alle woorden, en wordt volgens Adam en andere personages alleen bij benadering voelbaar in poëzie, in schilderkunst, in muziek. Wat in diverse passages heel mooi aannemelijk wordt gemaakt. En dat culmineert in Adams plotselinge herinnering aan zijn vroegere vriendin, die zich in het maanlicht helemaal overgaf aan haar eigen fluitmuziek: “Ze had een zwart fluitje in haar handen en speelde erop. Ik wilde tegen haar uitvaren dat ze dronken was en zich onbeschaamd gedroeg, maar mijn boosheid ebde weg en ik begreep plotseling dat zij begiftigd was met iets wat mij niet was gegeven, dat zij, hoe ongelukkig of zelfs wanhopig ze zich ook voelde, in staat was om te zien wat ik nooit zou aanschouwen, geheimen te ontraadselen die voor mij ondoordringbaar waren. En haar lichaam verspreidde toen een zachte gloed in de duisternis van de herbergkamer, al was het misschien ook het maanlicht dat op haar viel […]”. Dit beeld is uiteraard van weemoed doortrokken: die vriendin is niet Adams vrouw geworden, en zij belichaamt iets wat voor hem onbereikbaar is. Maar toch krijgt dat “iets” in die zo weemoedige herinnering voor even vorm en inhoud. Terwijl dit beeld ook Adams snakkende verlangen heel mooi voelbaar maakt en in een paar regels samenbalt. Terwijl het even ongrijpbaar is als fluitmuziek en maanlicht. En even vluchtig en fragiel als een toevallige herinnering daaraan.
"Rechter tussen twee vuren" is zonder meer een fraaie roman over hoe je in een corrumperende rechtsstaat geleidelijk aan elke richting en ook jezelf helemaal verliest. En een pregnant tijdbeeld van Tsjechoslowakije in 1972. Maar het is vooral een roman die rijk is aan overpeinzingen, aan gevarieerde en meeslepende verhaallijnen en aan prachtige beelden. Ik hoop dat er nog veel meer boeken van Ivan Klíma vertaald gaan worden. En ik ga als een dolle op zoek naar andere nu al vertaalde werken van hem. Want ik snap niet dat ik deze formidabele schrijver tot nu toe helemaal had gemist.
1
Reageer op deze recensie