Lezersrecensie
De raadselachtige ruimten waarin we ons bewegen
Georges Perec (1936-1982) is vooral bekend vanwege zijn ongelofelijk inventieve meesterwerken "W of de jeugdherinnering" en "Het leven een gebruiksaanwijzing". Maar naast deze (en andere) prachtromans schreef hij ook "Ruimten rondom". Een beschouwing over bebouwde ruimtes en abstracte ruimte. Na Perecs dood kreeg dit “dagboek van een ruimtegebruiker” – deze unieke, grootse en lyrische sociologie van het minuscule en onopgemerkte- dan ook een mythische status. En daaraan wordt mooi recht gedaan in deze herziene heruitgave van de uitstekende vertaling van Rokus Hofstede, uit 1998, waaraan nu facsimile’s en vertalingen van niet eerder gepubliceerde fragmenten zijn toegevoegd. Plus een nieuw verhelderend nawoord van Perec- kenner Manet van Montfrans.
Eén van de belangrijkste drijfveren voor dit boek lijkt mij Perecs existentiële ontworteldheid. Dat verwoordt hij prachtig: “Ik zou willen dat er plekken bestonden die blijvend waren, onbeweeglijk, onaantastbaar, onaangeraakt en geworteld; plekken die konden dienen als referentie, als vertrekpunt, als bron. Mijn geboorteland, mijn bakermat, het huis waar ik geboren was, de boom die ik had zien groeien (die door mijn vader op de dag van mijn geboorte was geplant), de zolder van mijn kinderjaren vol ongeschonden souvenirs… Zulke plekken bestaan niet en omdat ze niet bestaan, wordt de ruimte een vraag, is de ruimte niet langer vanzelfsprekend, niet langer eigen. De ruimte is een twijfel: iets wat ik aan één stuk door moet afbakenen en aanwijzen; iets wat nooit van mij is, wat voor mij nooit een gegevenheid is, wat ik moet veroveren. Mijn ruimten zijn fragiel: de tijd zal ze afkalven, zal ze vernietigen: niets zal meer lijken op wat het was, mijn herinneringen zullen me in de steek laten, vergetelheid zal mijn geheugen binnensijpelen, zonder ze te herkennen zal ik kijken naar een paar vergeelde foto’s met verkreukelde randen”.
Vooral de tweede geciteerde zin is schrijnend: daarin somt Perec kenmerken op van een kindertijd die hij nooit gehad heeft. Want zijn beide ouders zijn door WO II en de holocaust omgebracht. En al zijn jeugdherinneringen sloegen om in verdrongen jeugdtrauma’s. Nooit was hij in enige ruimte echt thuis, en nooit was een ruimte voor hem een onaantastbare plek. En dat is de ruimte ook niet voor ons, al hebben de meesten van ons een zonniger jeugd gehad. Want ook wij zijn niet pijnvrij, en ook onze leventjes zijn eindig. Dus onze leefruimtes zijn eveneens fragiel, en niet zo vanzelfsprekend als ze lijken. Dat doorvoelen we als we iets van Perecs ontworteldheid tot ons door laten dringen, en het vanzelfsprekende niet meer als vanzelfsprekend ervaren.
Bovendien riep Perec ons op om veel meer aandacht te hebben voor het ‘ondergewone’: voor alle fenomenen die zo vertrouwd of zelfs banaal lijken dat we niet eens meer opmerken. “Want wat wij alledaagsheid noemen is niet vanzelfsprekend, maar ondoorzichtig: een vorm van blindheid, een soort verdoving”, zegt Perec. Alle ruimtes die we bewonen of doorlopen zijn oneindig rijk aan kleurrijke en verrassende details, die ons zeer zouden verrijken als we ze zouden opmerken, maar door onze al te routineuze blik op de wereld zijn we daar blind voor.
Dus roept Perec op om alles wat we achteloos bekijken vanaf nu veel geconcentreerder en aandachtiger te gaan bekijken. En om onze routines radicaal te doorbreken. Dat leidt onder meer tot “praktische oefeningen” als: “Noteren wat je ziet. Opmerken wat opmerkelijk is. Zijn we in staat te zien wat opmerkelijk is? Is er iets wat ons opvalt? Niets valt ons op. We zijn niet in staat om te zien. We moeten het anders aanpakken, behoedzamer, dommer haast. Onszelf dwingen op te schrijven wat oninteressant is, het allervanzelfsprekendste, het allergewoonste, het alleronbenulligste.” Exact dat is wat Perec doet op vele bladzijden van" Ruimten rondom". Zich overgevend aan een stroom van ogenschijnlijk volkomen betekenisloze flarden en details, die allemaal worden opgesomd en gerubriceerd. Terwijl er tegelijk binnen en buiten hem helemaal niets gebeurt. En ik kreeg bijna de neiging om dit na te doen. Net zo lang tot ook mijn eigen leefruimten mij geheel vreemd zouden worden, zodat ik alle ondergewone aspecten daarvan veel beter zou zien.
Soms werkt Perec ook met lange opsommingen, vol met nauwelijks samenhangende details die wij doorgaans niet opmerken. Bijvoorbeeld opsommingen van herinneringsflarden die bij hem naar boven komen als hij in bed ligt. Of opsommingen van de vele verschillende meubels en prullaria die je in een appartementengebouw zou kunnen aantreffen. Of van alle onbewuste handelingen bij het parkeren van een auto. Ook is er een hilarische, drie bladzijden lange opsomming van diverse werkwoorden en uitdrukkingen die je kunt associëren met ‘verhuizen’. In al deze opsommingen heerst het ondergewone. Elke opsomming is een raadselachtig prozagedicht, een poëtische lofzang op de onsamenhangende veelvoudigheid die onze ruimten kenmerkt. En op hun zo rijk vertakte ondergewoonheid, die door die opsommingen pas goed tot ons doordringt.
Intrigerend zijn bovendien de nieuwe gewoonten die Perec poogt te ontwikkelen. Bijvoorbeeld door te wandelen in Parijs, zonder doel, “maar in een poging om me te laten meevoeren”. Of juist door “bijvoorbeeld een traject [te] vinden dat heel Parijs doorkruist en alleen straten zou volgen die beginnen met de letter c”. Een volkomen ongewoon traject dus, dat het ‘ondergewone’ in het al te vertrouwde Parijs beter zichtbaar zou maken. Ook noemt hij een buitenissig project, waarin hij elke maand één van de twaalf voor hem meest speciale plaatsen in Parijs zo neutraal mogelijk zou beschrijven, door alle details die hem opvielen direct en ter plekke op te tekenen. Herinneringen aan diezelfde plaatsen zou hij apart uitwerken, met dezelfde frequentie. En daar wilde hij twaalf jaar over doen, zodat elke plaats twee keer twaalf maal zou worden beschreven. Als resultaat verwachtte hij “niets anders dan het spoor van een drievoudige veroudering: die van de plaatsen zelf, die van mijn herinneringen en die van mijn schrijven”. En dat vind ik een mooi voorbeeld van het onopgemerkte en ondergewone. Hoe merkwaardig het project ook is. En hoe onuitgevoerd het ook bleef.
Daarnaast stelt Perec vaak simpele, verwonderde vragen, die als eye opener werken. “Een kamer bewonen, wat houdt dat in? Een plek bewonen, is dat het je toe- eigenen van die plek? Wat houdt het je toe- eigenen van een plek in? Vanaf welk moment is een plek echt van jou?” Hoe merkwaardig: ik leef al jaren in dezelfde woonkamer, ik werk al jaren aan hetzelfde bureau, en toch had ik nog nooit nagedacht over wat dat nou inhoudt, ‘mijn’ woonkamer en ‘mijn’ bureau. Bovendien zijn Perecs beschrijvingen vaak verwonderlijk. Bijvoorbeeld: “Je beschermt je, je verschanst je. Deuren stuiten en scheiden. De deur breekt de ruimte, snijdt die in tweeën, blokkeert osmose, dwingt beslotenheid af. Aan de ene kant: ik en de plek waar ik thuis ben, het huiselijke, het private (de ruimte die is volgeladen met mijn eigendommen: mijn bed, mijn vloerbedekking, mijn tafel, mijn schrijfmachine, mijn boeken, mijn losse nummers van La Nouvelle Revue Française…); aan de andere kant: de anderen, de wereld, het openbare, het politieke”.
Ik zou nooit hebben bedacht dat een deur de osmose tussen mijn thuis-wereld en de buitenwereld blokkeert. Mijn verwondering daarover wordt nog verder gevoed door Perecs latere, betoverend ongrijpbare beschrijvingen van een huis zonder deuren, ontworpen door Frank Lloyd Wright. Daarin is onder meer “een helling die heel vaag op een muurtje begon te lijken”, en “iets wat leek op een open dak, nauwelijks te onderscheiden van de eromheen welig tierende vegetatie. Maar feitelijk was het al te laat om te weten of je buiten of binnen was”. Zo maakt Perec voelbaar dat je zou kunnen wonen in huizen zonder deuren, die de osmose tussen thuis- wereld en buitenwereld niet blokkeren. In onze verbeelding is dat althans mogelijk, volgens Perec. Als we onze verbeelding tenminste oprekken.
Nog merkwaardiger zijn Perecs denkexperimenten over ruimten die aan onze denkpatronen ontsnappen. Zo stelt hij zich een gigantisch huis voor, waarin alle onvoorstelbaar vele kamers ergens toe dienen, behalve één. En die ene kamer zou worden gebruikt voor het beluisteren van een symfonie, of het aflezen van de barometer, of het reinigen van de grote teen van de rechtervoet, of voor helemaal niets….. Daarnaast droomt hij over de onmogelijke bouwwerken van Escher en Magritte, en een gigantische Skinner- Box met een volkomen zwart interieur. Ook mijmert hij over een novelle van Borges, “waarin mensen die zijn verlost van de noodzaak om te leven of te sterven eigenhandig vervallen paleizen en onbruikbare trappenhuizen hebben gebouwd”. Dit lijken gekke gedachtekronkels, maar voor Perec is de ruimte altijd een vraag, een twijfel, een niet- vanzelfsprekendheid. En die niet- vanzelfsprekendheid wordt in deze denkexercities op fraaie wijze ontplooid.
In "Ruimten rondom" evoceert Perec kortom de onvermoede vreemdheid van de vele verschillende ruimten waarin we leven. Soms door extra scherp in te zoomen op het ondergewone. Soms door onze fantasie en verbeeldingskracht op te rekken, of door vragen te stellen over aspecten van de ruimten waarover we nog nooit hadden nagedacht. Daarbij gebruikt hij vele stijlmiddelen: citaten, neutrale plaatsbeschrijvingen, uitgebreide opsommingen of inventarislijsten, vragen, herinneringen, praktische oefeningen, fantasievolle mijmeringen, prozagedichten, typografische spelletjes, en meer. En in al die stijlmiddelen is hij grandioos.
Eén van de belangrijkste drijfveren voor dit boek lijkt mij Perecs existentiële ontworteldheid. Dat verwoordt hij prachtig: “Ik zou willen dat er plekken bestonden die blijvend waren, onbeweeglijk, onaantastbaar, onaangeraakt en geworteld; plekken die konden dienen als referentie, als vertrekpunt, als bron. Mijn geboorteland, mijn bakermat, het huis waar ik geboren was, de boom die ik had zien groeien (die door mijn vader op de dag van mijn geboorte was geplant), de zolder van mijn kinderjaren vol ongeschonden souvenirs… Zulke plekken bestaan niet en omdat ze niet bestaan, wordt de ruimte een vraag, is de ruimte niet langer vanzelfsprekend, niet langer eigen. De ruimte is een twijfel: iets wat ik aan één stuk door moet afbakenen en aanwijzen; iets wat nooit van mij is, wat voor mij nooit een gegevenheid is, wat ik moet veroveren. Mijn ruimten zijn fragiel: de tijd zal ze afkalven, zal ze vernietigen: niets zal meer lijken op wat het was, mijn herinneringen zullen me in de steek laten, vergetelheid zal mijn geheugen binnensijpelen, zonder ze te herkennen zal ik kijken naar een paar vergeelde foto’s met verkreukelde randen”.
Vooral de tweede geciteerde zin is schrijnend: daarin somt Perec kenmerken op van een kindertijd die hij nooit gehad heeft. Want zijn beide ouders zijn door WO II en de holocaust omgebracht. En al zijn jeugdherinneringen sloegen om in verdrongen jeugdtrauma’s. Nooit was hij in enige ruimte echt thuis, en nooit was een ruimte voor hem een onaantastbare plek. En dat is de ruimte ook niet voor ons, al hebben de meesten van ons een zonniger jeugd gehad. Want ook wij zijn niet pijnvrij, en ook onze leventjes zijn eindig. Dus onze leefruimtes zijn eveneens fragiel, en niet zo vanzelfsprekend als ze lijken. Dat doorvoelen we als we iets van Perecs ontworteldheid tot ons door laten dringen, en het vanzelfsprekende niet meer als vanzelfsprekend ervaren.
Bovendien riep Perec ons op om veel meer aandacht te hebben voor het ‘ondergewone’: voor alle fenomenen die zo vertrouwd of zelfs banaal lijken dat we niet eens meer opmerken. “Want wat wij alledaagsheid noemen is niet vanzelfsprekend, maar ondoorzichtig: een vorm van blindheid, een soort verdoving”, zegt Perec. Alle ruimtes die we bewonen of doorlopen zijn oneindig rijk aan kleurrijke en verrassende details, die ons zeer zouden verrijken als we ze zouden opmerken, maar door onze al te routineuze blik op de wereld zijn we daar blind voor.
Dus roept Perec op om alles wat we achteloos bekijken vanaf nu veel geconcentreerder en aandachtiger te gaan bekijken. En om onze routines radicaal te doorbreken. Dat leidt onder meer tot “praktische oefeningen” als: “Noteren wat je ziet. Opmerken wat opmerkelijk is. Zijn we in staat te zien wat opmerkelijk is? Is er iets wat ons opvalt? Niets valt ons op. We zijn niet in staat om te zien. We moeten het anders aanpakken, behoedzamer, dommer haast. Onszelf dwingen op te schrijven wat oninteressant is, het allervanzelfsprekendste, het allergewoonste, het alleronbenulligste.” Exact dat is wat Perec doet op vele bladzijden van" Ruimten rondom". Zich overgevend aan een stroom van ogenschijnlijk volkomen betekenisloze flarden en details, die allemaal worden opgesomd en gerubriceerd. Terwijl er tegelijk binnen en buiten hem helemaal niets gebeurt. En ik kreeg bijna de neiging om dit na te doen. Net zo lang tot ook mijn eigen leefruimten mij geheel vreemd zouden worden, zodat ik alle ondergewone aspecten daarvan veel beter zou zien.
Soms werkt Perec ook met lange opsommingen, vol met nauwelijks samenhangende details die wij doorgaans niet opmerken. Bijvoorbeeld opsommingen van herinneringsflarden die bij hem naar boven komen als hij in bed ligt. Of opsommingen van de vele verschillende meubels en prullaria die je in een appartementengebouw zou kunnen aantreffen. Of van alle onbewuste handelingen bij het parkeren van een auto. Ook is er een hilarische, drie bladzijden lange opsomming van diverse werkwoorden en uitdrukkingen die je kunt associëren met ‘verhuizen’. In al deze opsommingen heerst het ondergewone. Elke opsomming is een raadselachtig prozagedicht, een poëtische lofzang op de onsamenhangende veelvoudigheid die onze ruimten kenmerkt. En op hun zo rijk vertakte ondergewoonheid, die door die opsommingen pas goed tot ons doordringt.
Intrigerend zijn bovendien de nieuwe gewoonten die Perec poogt te ontwikkelen. Bijvoorbeeld door te wandelen in Parijs, zonder doel, “maar in een poging om me te laten meevoeren”. Of juist door “bijvoorbeeld een traject [te] vinden dat heel Parijs doorkruist en alleen straten zou volgen die beginnen met de letter c”. Een volkomen ongewoon traject dus, dat het ‘ondergewone’ in het al te vertrouwde Parijs beter zichtbaar zou maken. Ook noemt hij een buitenissig project, waarin hij elke maand één van de twaalf voor hem meest speciale plaatsen in Parijs zo neutraal mogelijk zou beschrijven, door alle details die hem opvielen direct en ter plekke op te tekenen. Herinneringen aan diezelfde plaatsen zou hij apart uitwerken, met dezelfde frequentie. En daar wilde hij twaalf jaar over doen, zodat elke plaats twee keer twaalf maal zou worden beschreven. Als resultaat verwachtte hij “niets anders dan het spoor van een drievoudige veroudering: die van de plaatsen zelf, die van mijn herinneringen en die van mijn schrijven”. En dat vind ik een mooi voorbeeld van het onopgemerkte en ondergewone. Hoe merkwaardig het project ook is. En hoe onuitgevoerd het ook bleef.
Daarnaast stelt Perec vaak simpele, verwonderde vragen, die als eye opener werken. “Een kamer bewonen, wat houdt dat in? Een plek bewonen, is dat het je toe- eigenen van die plek? Wat houdt het je toe- eigenen van een plek in? Vanaf welk moment is een plek echt van jou?” Hoe merkwaardig: ik leef al jaren in dezelfde woonkamer, ik werk al jaren aan hetzelfde bureau, en toch had ik nog nooit nagedacht over wat dat nou inhoudt, ‘mijn’ woonkamer en ‘mijn’ bureau. Bovendien zijn Perecs beschrijvingen vaak verwonderlijk. Bijvoorbeeld: “Je beschermt je, je verschanst je. Deuren stuiten en scheiden. De deur breekt de ruimte, snijdt die in tweeën, blokkeert osmose, dwingt beslotenheid af. Aan de ene kant: ik en de plek waar ik thuis ben, het huiselijke, het private (de ruimte die is volgeladen met mijn eigendommen: mijn bed, mijn vloerbedekking, mijn tafel, mijn schrijfmachine, mijn boeken, mijn losse nummers van La Nouvelle Revue Française…); aan de andere kant: de anderen, de wereld, het openbare, het politieke”.
Ik zou nooit hebben bedacht dat een deur de osmose tussen mijn thuis-wereld en de buitenwereld blokkeert. Mijn verwondering daarover wordt nog verder gevoed door Perecs latere, betoverend ongrijpbare beschrijvingen van een huis zonder deuren, ontworpen door Frank Lloyd Wright. Daarin is onder meer “een helling die heel vaag op een muurtje begon te lijken”, en “iets wat leek op een open dak, nauwelijks te onderscheiden van de eromheen welig tierende vegetatie. Maar feitelijk was het al te laat om te weten of je buiten of binnen was”. Zo maakt Perec voelbaar dat je zou kunnen wonen in huizen zonder deuren, die de osmose tussen thuis- wereld en buitenwereld niet blokkeren. In onze verbeelding is dat althans mogelijk, volgens Perec. Als we onze verbeelding tenminste oprekken.
Nog merkwaardiger zijn Perecs denkexperimenten over ruimten die aan onze denkpatronen ontsnappen. Zo stelt hij zich een gigantisch huis voor, waarin alle onvoorstelbaar vele kamers ergens toe dienen, behalve één. En die ene kamer zou worden gebruikt voor het beluisteren van een symfonie, of het aflezen van de barometer, of het reinigen van de grote teen van de rechtervoet, of voor helemaal niets….. Daarnaast droomt hij over de onmogelijke bouwwerken van Escher en Magritte, en een gigantische Skinner- Box met een volkomen zwart interieur. Ook mijmert hij over een novelle van Borges, “waarin mensen die zijn verlost van de noodzaak om te leven of te sterven eigenhandig vervallen paleizen en onbruikbare trappenhuizen hebben gebouwd”. Dit lijken gekke gedachtekronkels, maar voor Perec is de ruimte altijd een vraag, een twijfel, een niet- vanzelfsprekendheid. En die niet- vanzelfsprekendheid wordt in deze denkexercities op fraaie wijze ontplooid.
In "Ruimten rondom" evoceert Perec kortom de onvermoede vreemdheid van de vele verschillende ruimten waarin we leven. Soms door extra scherp in te zoomen op het ondergewone. Soms door onze fantasie en verbeeldingskracht op te rekken, of door vragen te stellen over aspecten van de ruimten waarover we nog nooit hadden nagedacht. Daarbij gebruikt hij vele stijlmiddelen: citaten, neutrale plaatsbeschrijvingen, uitgebreide opsommingen of inventarislijsten, vragen, herinneringen, praktische oefeningen, fantasievolle mijmeringen, prozagedichten, typografische spelletjes, en meer. En in al die stijlmiddelen is hij grandioos.
1
Reageer op deze recensie