Lezersrecensie
Een grillig, absurd en associatief leesavontuur.
De Spaanse schrijver Agustín Fernández Mallo (1967) is beroemd door zijn "Nocilla-trilogie". Deze roman won de Europese literatuurprijs 2022, en veel recensenten zien het als een sensationeel en baanbrekend literair experiment. Het is in elk geval een boek waarin grillige en associatieve pluriformiteit hoogtij viert. Op tamelijk adembenemende wijze, zelfs. Dit tot euforie van velen, maar ook tot verveelde irritatie van veel anderen: het is typisch zo’n boek dat je helemaal geweldig vindt of helemaal niks. Dat geldt misschien nog sterker voor "Trilogie van de oorlog", wat volgens velen een nog ambitieuzer en gedurfder literair experiment is, en een regelrecht leesfeest voor fans van W.G. Sebald en David Lynch. Ik ben zo’n fan, dus ik las het boek met plezier. Met veel dank aan de mooie vertaling van Adri Boon. En ik denk dat ook andere fans van Sebald en Lynch van dit boek zullen genieten. Mensen die daar niks mee hebben, of die meer houden van een helder verhaal met kop en staart, kunnen dit boek echter beter mijden. Maar voor mij was het dus een meeslepend leesavontuur.
Het boek begint met een motto, dat nog vele malen zal worden herhaald: “Het is een vergissing om als onweerlegbaar aan te nemen wat je hebt waargenomen”. En meteen aan het begin van hoofdstuk één memoreert de verteller dat we heel veel dingen ten onrechte als vanzelfsprekend aannemen. We nemen bijvoorbeeld aan dat er zoiets bestaat als stilte in de natuur, terwijl die natuur zich juist kenmerkt door chaos en bijbehorend lawaai. En we staan er nauwelijks bij stil dat een tiende van het aardoppervlak door natuurlijke oorzaken voortdurend in brand staat en dat al tweehonderd jaar lang. Zulke dingen weten we gewoon niet, of ze zijn gewoon te bizar of ongerijmd om in ons denkraam of onze waarneming te passen. Veel later in het boek memoreert een andere verteller dat we bij ingrijpende en overweldigende catastrofes al helemaal niet op onze waarneming kunnen vertrouwen: alleen al door de immense shock en de enorme stress weet je totaal niet meer wat er allemaal gebeurt, laat staan in welke volgorde. En achteraf, als je het allemaal probeert na te vertellen, begrijp je hier zelfs nog veel minder van.
Maar precies dat is eveneens kenmerkend voor onze waarneming in ogenschijnlijk overzichtelijker situaties, ook al beseffen we dat niet. Want: “Het punt is dat de werkelijkheid zeer chaotisch is, we nemen de dingen nooit in de juiste volgorde waar, daarom houden we ons als we erover vertellen of schrijven ook nooit aan de chronologie. Het leven is een vliegtuigcrash verheven tot de hoogste macht, het leven is een grote ramp, het ultieme ongeluk, en met de daarbij behorende wanorde vertellen we erover”. Elke ordening en elk houvast is kortom fictief, elke zogenaamd onweerlegbare waarneming berust op verzinsels. En die verzinsels berusten op angst voor chaos en voor de ultieme onzekerheid die bij die chaos hoort: “We zoeken zekerheid, we sterven van angst, dat is het punt, meer niet”. De vertellers in "Trilogie van de oorlog" proberen echter recht in die peilloze chaos te kijken, de daarbij behorende wanorde volledig te peilen, en de grenzen van taal en waarneming oneindig op te rekken. Zoals een van hen zegt: “[W]ant woorden zochten altijd de grenzen van de dingen op […], het is een wetmatigheid dat woorden willen doordringen tot waar niets of niemand ooit heeft kunnen komen”. Of, zoals een ander personage zegt: “[W]e volgden de kustlijn van Normandië omdat we ervan overtuigd waren dat we alleen door de laatste contouren, de uiterste randen van de dingen, te weten konden komen wat dingen behelzen”.
De stijl en vorm van "Trilogie van de oorlog" zoeken dan ook voortdurend de laatste contouren en uiterste randen op van het voorstelbare. De drie delen van de trilogie hebben steeds een andere ik- verteller en hoofdpersoon, en tussen de drie delen zijn alleen heel grillige associatieve verbanden, waarin vele cryptische motieven steeds terugkeren maar tegelijk van betekenis veranderen en daardoor nog cryptischer en duisterder worden. Alle drie delen hebben bovendien ook zelf een chaotisch en onlogisch verhaalverloop, vol met hallucinaties, raadselachtige lapsussen, paradoxale denkbeelden of voorvallen, allerlei momenten waarop het brein van de hoofdpersoon op pauze gaat zodat er ineens een gat van jaren valt in het verhaal, en vele wendingen waar die hoofdpersoon en de lezer helemaal niets van snappen.
Vaak zijn de taferelen net zo onwerkelijk, ongerijmd, vervreemdend en surrealistisch als de films of tv- series van David Lynch. Bovendien zijn ze “zo surreëel dat het moeilijk is voor te stellen dat het metaforen van iets zijn”: enige letterlijke betekenis hebben die taferelen niet, maar een figuurlijke of symbolische betekenis hebben ze vaak evenmin, zodat je als lezer volkomen wordt ondergedompeld in de ongerijmdheid. Een van de drie delen, “Verenigde Staten van Amerika” heeft bijvoorbeeld als ondertitel “(Mickey Mouse is groot geworden en nu is hij een koe)”. Wat een wel heel raadselachtige ondertitel is, alleen al door die haakjes. Maar na lezing van dit deel is die ondertitel nog vreemder: daarin is helemaal geen sprake van Mickey Mouse, en al helemaal niet van een verandering van Mickey Mouse in een koe. Zij het wel van een koe, die in een ellenlange en volkomen absurde scène ineens rondloopt in een compound van Amerikaanse soldaten tijdens de Vietnam- oorlog, en daar zomaar ineens bevalt van een kalf. Midden in het oorlogsgeweld. Volkomen ongerijmd, en de ongerijmdheid van die scène resoneert met de ongerijmdheid van de ondertitel (en vice versa). Maar een symbolische of metaforische betekenis is er niet: er is alleen die ongerijmdheid, die vreemdheid, die niet te verklaren absurditeit. Net als bij David Lynch.
Niet voor niets wordt in deze trilogie bovendien vaak W.G. Sebald genoemd, de schrijver die “ons niet alleen [laat] zien wat niet bestaat maar ook wat we ons niet eens zouden kunnen voorstellen”. Wat, volgens dit personage, een vermogen is van alle grote literatuur, maar vooral van de literatuur van Sebald. Want in diens boeken wordt alles met alles verknoopt; wordt elk object een samenballing van oneindig vele vage sporen uit heden, verleden en toekomst; wordt elke wandeling een fractal waarin raadselachtige patronen of motieven zich eindeloos herhalen en tegelijk van betekenis veranderen. Zodat er oneindigheid schuilt in elk object – zelfs in elke zandkorrel, elke kiezelsteen en elke grasspriet. Oneindigheid die Sebald als geen ander voelbaar maakt.
Zo zegt Agustín Fernández Mallo (bij monde van zijn personages), en hij zegt het schitterend: zelden heb ik zulke inspirerende zinnen gelezen over mijn grote held Sebald. Bovendien doet hij heel interessante pogingen om Sebalds stijl te imiteren. Ten eerste diens eindeloos meanderende zinnen, waarin vele verschillende genres, taferelen, mijmeringen, tijdlagen en perspectieven zo prachtig vermengd worden. En ook Sebalds gebruik van raadselachtige foto’s of tekeningen die het toch al zo bodemloze raadsel van de tekst nog verder vergroten. Niemand kan het veelvormige en onvoorstelbare mysterie van de wereld zo intens mysterieus laten glanzen als Sebald. Niemand kan ons daar zo afgrondig over laten mijmeren, niemand kan zoveel filosofische en poëtische verwondering samenballen in zulke beeldschone draaikolken van zinnen. Maar Agustín Fernández Mallo komt soms bewonderenswaardig dicht bij Sebald in de buurt. Niet altijd, maar wel soms.
"Trilogie van de oorlog" stelt ons kortom voor raadselen. Samenvatten van de verhaallijnen is dus even zinloos als onmogelijk. Identificeren van de kernmotieven of belangrijkste thema’s trouwens ook. Althans, mij lukte dat niet: ik kon mij alleen maar vergapen aan de vreemdheid van dit boek. Soms wel naar adem happend of zelfs verveeld, omdat de vele meanderende associaties elkaar wel heel grillig en in heel grote aantallen opvolgen, en de lezer bovendien wel heel weinig houvast bieden. Maar vaker gefascineerd, omdat die associaties zo aanstekelijk mysterieus zijn en soms wel heel origineel. Zo worden we verbaasd door een pagina’s lage scène waarin George Bush senior, iets voor de Golfoorlog, huilt en braakt, waarna een uitgebreide beschrijving volgt van de wel zeer geschakeerde samenstelling van dat braaksel en de vele verschillende vormen die het braaksel aanneemt op (of in) het absorberende asfalt. In dat braaksel bevinden zich ook, bizar genoeg, gefragmenteerde stukjes van een röntgenfoto, en in die fragmenten staat een gecodeerde tekst. Waarna we pagina’s lang volgen hoe de ik- figuur intens geobsedeerd wordt door de in die gefragmenteerde codes verhulde boodschappen. Zodanig intens zelfs dat hij zich afsplitst van zichzelf, en, in een Lynchiaans surrealistische scène, van buitenaf door het raam van zijn eigen kamer observeert hoe hijzelf – of zijn dubbelganger- zich obsessief verdiept in die gecodeerde fragmenten. En minstens zo intrigerend en vervreemdend is hoe die fragmenten later, onder invloed van hallucinogene sigaretten uit een mysterieuze parallelwereld, uitdijen tot ellenlange teksten, die ook weer bol staan van ongerijmdheid en vervreemding…..
Volkomen absurd allemaal, vooral dat braakselmotief. De ik- verteller gelooft nauwelijks wat hij ziet en ervaart, en de lezer nog minder. Tegelijk is die brakende en huilende Bush wel een opmerkelijk pregnant beeld van de angst en paniek die hij mogelijk vlak voor de Golfoorlog gevoeld zou kunnen hebben. Of gevoeld zou moeten hebben. Bovendien, al die vormveranderingen (van het braaksel en de tekstfragmenten), surreële dubbelgangersmotieven en vervreemdende effecten passen prima bij de gedachte dat woorden en beelden in literatuur hun conventionele grenzen tot in het oneindige moeten oprekken en het volstrekt onbekende moeten opzoeken. Voorts sluit de totale ongerijmdheid van deze passages naadloos aan bij de totale ongerijmdheid die volgens Agustín Fernández Mallo zo kenmerkend is voor onze wereld. En die ongerijmdheid wil hij niet toelichten, analyseren of verhelderen, maar als absurde leeservaring voelbaar maken. In scènes die volgens mij niet vragen om opschorting van het ongeloof, maar om onderdompeling in het ongeloof.
Dat laatste doet hij voortdurend, met heel originele en indringende beelden. Bijvoorbeeld met een lange passage over Vietnamese soldaten die – uit pure panische angst- kabelmasten in vluchten om door de hoogspanningskabels geëlektrocuteerd te worden, daar alsnog doodgeschoten worden, en vervolgens door verschillende elkaar omhullende zwermen van verschillende aasetende vogelsoorten worden kaalgepikt. Wat leidt tot absurde taferelen als: “Op mijn netvlies staat nog het beeld van een zwerm kleine vogels die aan een van die lijken pikten en op hun beurt omhuld werden door een andere wolk vogels die fladderend met hun vleugels roerloos in de lucht hingen en op hun beurt wachtten aangezien er aan het lichaam van de dode geen plek meer was waar ze in konden pikken”. Waarna de toekijkende ik- figuur, een Amerikaanse soldaat vol innerlijke leegte, zelf door enkele van die vogels aangevallen wordt, en vervolgens “alles wat ik onder mijn huid meedraag wil uitkotsen, mezelf wil uitkotsen zodat er van mij slechts een lege zak overblijft klaar om met ander materiaal gevuld te worden”. Zo walgelijk en onverdraaglijk is voor hem de gedachte dat minuscuul kleine deeltjes van de Vietnamese soldaten door die pikkende vogels zijn verspreid in zijn bloed…..
Ongeveer net zo absurd en indringend zijn passages over een leproze blinde die braille leert te lezen met zijn tong. Of de passages over het redeloze en vormloos- abstracte kwaad, dat zich alleen manifesteert in een raadselachtig zoemgeluid of in de materialiteit van een door iedereen verlaten eiland, dat vroeger een strafkolonie was voor vervolgde politieke gevangenen die tegen Franco waren. Kwaad dus dat geen enkele concrete vorm aanneemt, en precies daardoor extra ongrijpbaar en unheimlich wordt. Ook intrigerend zijn de lange mijmeringen over het uitdijende heelal, en over het omgekeerde daarvan: het weer samentrekkende heelal, dat de hele werkelijkheid weer op nieuwe, volmaakt onvoorspelbare manieren zou herordenen. Als een video of DvD die wordt teruggespoeld, en al terugspoelend ook zijn eigen beelden en geluiden transformeert.
Heel poëtisch is dan weer de onverwachte gedachte dat het goede zodanig ondefinieerbaar en onbeschreven is dat het alleen “een soort echo [is] die zich voortplant tot aan de rand van het bekende, en die expansie kent, net als de uitdijing van het heelal, geen grenzen”. En precies dat maakt praten over het goede “tot iets revolutionairs”, want je moet de randen van het bekende opzoeken om het bij benadering te ervaren, in al zijn uitdijende en onbevattelijke oneindigheid. Prachtige gedachte, vind ik, en in allerlei zinnen die ik nu niet citeer ook fraai geformuleerd. Schitterend en eveneens heel poëtisch vind ik bovendien de passage waarin een vrouwelijke ik- figuur, bezig met een eindeloze kustwandeling, soms denkt dat de zeewind het woord “marine” fluistert of fluit. En dan denkt: “Misschien dat taal zo is ontstaan, zei ik tegen mezelf, een werveling van de wind die later door een mond werd geïmiteerd”. Taal als een fragiel bouwsel van betekenisloze klanken, die slechts imitaties zijn van wervelingen van de wind…. Hoe poëtisch. Hoe mysterieus. Bovendien, dat poëtische beeld krijgt later een behoorlijk absurdistische lading. Want dan meent de ik- figuur een huilende en brakende Marine Le Pen te zien, die bovendien kijkt met een “blik van een primitieve diepte die nog geen archeologische status had bereikt”. Tevergeefs zoekt de ik- figuur dan de klank “Marine” in de wind……
Maar ziet zij nou werkelijk Marine Le Pen, of is dat een associatie met de klank “marine” die zij de wind eerder wel meende te horen fluiten? En hoe kan het dat zij een brakende Marine Le Pen meent te zien, terwijl een andere ik- figuur in een ander deel van deze trilogie vol verbazing keek naar een brakende Bush senior? Moeten we ook dat ongerijmde beeld nu gaan interpreteren als een gratuite absurde associatie, die als vanuit het niets ontstaat, en die zich ook nog in een andere context als vanuit het niets herhaalt? En dus als manifestatie van de gratuite chaos waarin we allemaal leven? Of moeten we zelfs aannemen dat de bizarre werkelijkheid zich echt letterlijk herhaalt, zodat de brakende Marine Le Pen en de brakende George Bush senior elkaar onbewust herhalen, en elkaar wellicht zelfs onbewust parodiëren? Wat dan eveneens past bij de absurde wereld waarin we allemaal leven? Althans, volgens Agustín Fernández Mallo? Vragen, vragen, vragen……
Maar ik hou juist van teksten die zulke paradoxale en onbeantwoorde vragen oproepen. Ik hou van die chaotische vreemdheid. Andere lezers zullen misschien meer de nadruk leggen op de politieke elementen van "Trilogie van de oorlog": de verwijzingen naar de Golfoorlog, de Brexit, Trump, de Vietnamoorlog, het wereldwijde probleem van bootvluchtelingen, het kapitalisme, de uitputting van onze natuurlijke bronnen, de Spaanse burgeroorlog, enzovoort. Maar ik lees het vooral als een grillig leesavontuur, dat ons volop onderdompelt in de ongerijmde chaos van de wereld. Een leesavontuur bovendien dat ons uitnodigt om de uiterste randen en contouren van de dingen te verkennen, en om onze conventies en vanzelfsprekendheden tot het uiterste op te rekken. Soms was het boek mij te ongerijmd en glipte het mij door de vingers. Maar de meeste bladzijden waren net zo fascinerend als films of tv- series van David Lynch, precies vanwege hun ongerijmdheid. Ik ben kortom blij dat ik Trilogie van de oorlog gelezen heb, en ik zie reikhalzend uit naar nieuw werk van Agustín Fernández Mallo.
Het boek begint met een motto, dat nog vele malen zal worden herhaald: “Het is een vergissing om als onweerlegbaar aan te nemen wat je hebt waargenomen”. En meteen aan het begin van hoofdstuk één memoreert de verteller dat we heel veel dingen ten onrechte als vanzelfsprekend aannemen. We nemen bijvoorbeeld aan dat er zoiets bestaat als stilte in de natuur, terwijl die natuur zich juist kenmerkt door chaos en bijbehorend lawaai. En we staan er nauwelijks bij stil dat een tiende van het aardoppervlak door natuurlijke oorzaken voortdurend in brand staat en dat al tweehonderd jaar lang. Zulke dingen weten we gewoon niet, of ze zijn gewoon te bizar of ongerijmd om in ons denkraam of onze waarneming te passen. Veel later in het boek memoreert een andere verteller dat we bij ingrijpende en overweldigende catastrofes al helemaal niet op onze waarneming kunnen vertrouwen: alleen al door de immense shock en de enorme stress weet je totaal niet meer wat er allemaal gebeurt, laat staan in welke volgorde. En achteraf, als je het allemaal probeert na te vertellen, begrijp je hier zelfs nog veel minder van.
Maar precies dat is eveneens kenmerkend voor onze waarneming in ogenschijnlijk overzichtelijker situaties, ook al beseffen we dat niet. Want: “Het punt is dat de werkelijkheid zeer chaotisch is, we nemen de dingen nooit in de juiste volgorde waar, daarom houden we ons als we erover vertellen of schrijven ook nooit aan de chronologie. Het leven is een vliegtuigcrash verheven tot de hoogste macht, het leven is een grote ramp, het ultieme ongeluk, en met de daarbij behorende wanorde vertellen we erover”. Elke ordening en elk houvast is kortom fictief, elke zogenaamd onweerlegbare waarneming berust op verzinsels. En die verzinsels berusten op angst voor chaos en voor de ultieme onzekerheid die bij die chaos hoort: “We zoeken zekerheid, we sterven van angst, dat is het punt, meer niet”. De vertellers in "Trilogie van de oorlog" proberen echter recht in die peilloze chaos te kijken, de daarbij behorende wanorde volledig te peilen, en de grenzen van taal en waarneming oneindig op te rekken. Zoals een van hen zegt: “[W]ant woorden zochten altijd de grenzen van de dingen op […], het is een wetmatigheid dat woorden willen doordringen tot waar niets of niemand ooit heeft kunnen komen”. Of, zoals een ander personage zegt: “[W]e volgden de kustlijn van Normandië omdat we ervan overtuigd waren dat we alleen door de laatste contouren, de uiterste randen van de dingen, te weten konden komen wat dingen behelzen”.
De stijl en vorm van "Trilogie van de oorlog" zoeken dan ook voortdurend de laatste contouren en uiterste randen op van het voorstelbare. De drie delen van de trilogie hebben steeds een andere ik- verteller en hoofdpersoon, en tussen de drie delen zijn alleen heel grillige associatieve verbanden, waarin vele cryptische motieven steeds terugkeren maar tegelijk van betekenis veranderen en daardoor nog cryptischer en duisterder worden. Alle drie delen hebben bovendien ook zelf een chaotisch en onlogisch verhaalverloop, vol met hallucinaties, raadselachtige lapsussen, paradoxale denkbeelden of voorvallen, allerlei momenten waarop het brein van de hoofdpersoon op pauze gaat zodat er ineens een gat van jaren valt in het verhaal, en vele wendingen waar die hoofdpersoon en de lezer helemaal niets van snappen.
Vaak zijn de taferelen net zo onwerkelijk, ongerijmd, vervreemdend en surrealistisch als de films of tv- series van David Lynch. Bovendien zijn ze “zo surreëel dat het moeilijk is voor te stellen dat het metaforen van iets zijn”: enige letterlijke betekenis hebben die taferelen niet, maar een figuurlijke of symbolische betekenis hebben ze vaak evenmin, zodat je als lezer volkomen wordt ondergedompeld in de ongerijmdheid. Een van de drie delen, “Verenigde Staten van Amerika” heeft bijvoorbeeld als ondertitel “(Mickey Mouse is groot geworden en nu is hij een koe)”. Wat een wel heel raadselachtige ondertitel is, alleen al door die haakjes. Maar na lezing van dit deel is die ondertitel nog vreemder: daarin is helemaal geen sprake van Mickey Mouse, en al helemaal niet van een verandering van Mickey Mouse in een koe. Zij het wel van een koe, die in een ellenlange en volkomen absurde scène ineens rondloopt in een compound van Amerikaanse soldaten tijdens de Vietnam- oorlog, en daar zomaar ineens bevalt van een kalf. Midden in het oorlogsgeweld. Volkomen ongerijmd, en de ongerijmdheid van die scène resoneert met de ongerijmdheid van de ondertitel (en vice versa). Maar een symbolische of metaforische betekenis is er niet: er is alleen die ongerijmdheid, die vreemdheid, die niet te verklaren absurditeit. Net als bij David Lynch.
Niet voor niets wordt in deze trilogie bovendien vaak W.G. Sebald genoemd, de schrijver die “ons niet alleen [laat] zien wat niet bestaat maar ook wat we ons niet eens zouden kunnen voorstellen”. Wat, volgens dit personage, een vermogen is van alle grote literatuur, maar vooral van de literatuur van Sebald. Want in diens boeken wordt alles met alles verknoopt; wordt elk object een samenballing van oneindig vele vage sporen uit heden, verleden en toekomst; wordt elke wandeling een fractal waarin raadselachtige patronen of motieven zich eindeloos herhalen en tegelijk van betekenis veranderen. Zodat er oneindigheid schuilt in elk object – zelfs in elke zandkorrel, elke kiezelsteen en elke grasspriet. Oneindigheid die Sebald als geen ander voelbaar maakt.
Zo zegt Agustín Fernández Mallo (bij monde van zijn personages), en hij zegt het schitterend: zelden heb ik zulke inspirerende zinnen gelezen over mijn grote held Sebald. Bovendien doet hij heel interessante pogingen om Sebalds stijl te imiteren. Ten eerste diens eindeloos meanderende zinnen, waarin vele verschillende genres, taferelen, mijmeringen, tijdlagen en perspectieven zo prachtig vermengd worden. En ook Sebalds gebruik van raadselachtige foto’s of tekeningen die het toch al zo bodemloze raadsel van de tekst nog verder vergroten. Niemand kan het veelvormige en onvoorstelbare mysterie van de wereld zo intens mysterieus laten glanzen als Sebald. Niemand kan ons daar zo afgrondig over laten mijmeren, niemand kan zoveel filosofische en poëtische verwondering samenballen in zulke beeldschone draaikolken van zinnen. Maar Agustín Fernández Mallo komt soms bewonderenswaardig dicht bij Sebald in de buurt. Niet altijd, maar wel soms.
"Trilogie van de oorlog" stelt ons kortom voor raadselen. Samenvatten van de verhaallijnen is dus even zinloos als onmogelijk. Identificeren van de kernmotieven of belangrijkste thema’s trouwens ook. Althans, mij lukte dat niet: ik kon mij alleen maar vergapen aan de vreemdheid van dit boek. Soms wel naar adem happend of zelfs verveeld, omdat de vele meanderende associaties elkaar wel heel grillig en in heel grote aantallen opvolgen, en de lezer bovendien wel heel weinig houvast bieden. Maar vaker gefascineerd, omdat die associaties zo aanstekelijk mysterieus zijn en soms wel heel origineel. Zo worden we verbaasd door een pagina’s lage scène waarin George Bush senior, iets voor de Golfoorlog, huilt en braakt, waarna een uitgebreide beschrijving volgt van de wel zeer geschakeerde samenstelling van dat braaksel en de vele verschillende vormen die het braaksel aanneemt op (of in) het absorberende asfalt. In dat braaksel bevinden zich ook, bizar genoeg, gefragmenteerde stukjes van een röntgenfoto, en in die fragmenten staat een gecodeerde tekst. Waarna we pagina’s lang volgen hoe de ik- figuur intens geobsedeerd wordt door de in die gefragmenteerde codes verhulde boodschappen. Zodanig intens zelfs dat hij zich afsplitst van zichzelf, en, in een Lynchiaans surrealistische scène, van buitenaf door het raam van zijn eigen kamer observeert hoe hijzelf – of zijn dubbelganger- zich obsessief verdiept in die gecodeerde fragmenten. En minstens zo intrigerend en vervreemdend is hoe die fragmenten later, onder invloed van hallucinogene sigaretten uit een mysterieuze parallelwereld, uitdijen tot ellenlange teksten, die ook weer bol staan van ongerijmdheid en vervreemding…..
Volkomen absurd allemaal, vooral dat braakselmotief. De ik- verteller gelooft nauwelijks wat hij ziet en ervaart, en de lezer nog minder. Tegelijk is die brakende en huilende Bush wel een opmerkelijk pregnant beeld van de angst en paniek die hij mogelijk vlak voor de Golfoorlog gevoeld zou kunnen hebben. Of gevoeld zou moeten hebben. Bovendien, al die vormveranderingen (van het braaksel en de tekstfragmenten), surreële dubbelgangersmotieven en vervreemdende effecten passen prima bij de gedachte dat woorden en beelden in literatuur hun conventionele grenzen tot in het oneindige moeten oprekken en het volstrekt onbekende moeten opzoeken. Voorts sluit de totale ongerijmdheid van deze passages naadloos aan bij de totale ongerijmdheid die volgens Agustín Fernández Mallo zo kenmerkend is voor onze wereld. En die ongerijmdheid wil hij niet toelichten, analyseren of verhelderen, maar als absurde leeservaring voelbaar maken. In scènes die volgens mij niet vragen om opschorting van het ongeloof, maar om onderdompeling in het ongeloof.
Dat laatste doet hij voortdurend, met heel originele en indringende beelden. Bijvoorbeeld met een lange passage over Vietnamese soldaten die – uit pure panische angst- kabelmasten in vluchten om door de hoogspanningskabels geëlektrocuteerd te worden, daar alsnog doodgeschoten worden, en vervolgens door verschillende elkaar omhullende zwermen van verschillende aasetende vogelsoorten worden kaalgepikt. Wat leidt tot absurde taferelen als: “Op mijn netvlies staat nog het beeld van een zwerm kleine vogels die aan een van die lijken pikten en op hun beurt omhuld werden door een andere wolk vogels die fladderend met hun vleugels roerloos in de lucht hingen en op hun beurt wachtten aangezien er aan het lichaam van de dode geen plek meer was waar ze in konden pikken”. Waarna de toekijkende ik- figuur, een Amerikaanse soldaat vol innerlijke leegte, zelf door enkele van die vogels aangevallen wordt, en vervolgens “alles wat ik onder mijn huid meedraag wil uitkotsen, mezelf wil uitkotsen zodat er van mij slechts een lege zak overblijft klaar om met ander materiaal gevuld te worden”. Zo walgelijk en onverdraaglijk is voor hem de gedachte dat minuscuul kleine deeltjes van de Vietnamese soldaten door die pikkende vogels zijn verspreid in zijn bloed…..
Ongeveer net zo absurd en indringend zijn passages over een leproze blinde die braille leert te lezen met zijn tong. Of de passages over het redeloze en vormloos- abstracte kwaad, dat zich alleen manifesteert in een raadselachtig zoemgeluid of in de materialiteit van een door iedereen verlaten eiland, dat vroeger een strafkolonie was voor vervolgde politieke gevangenen die tegen Franco waren. Kwaad dus dat geen enkele concrete vorm aanneemt, en precies daardoor extra ongrijpbaar en unheimlich wordt. Ook intrigerend zijn de lange mijmeringen over het uitdijende heelal, en over het omgekeerde daarvan: het weer samentrekkende heelal, dat de hele werkelijkheid weer op nieuwe, volmaakt onvoorspelbare manieren zou herordenen. Als een video of DvD die wordt teruggespoeld, en al terugspoelend ook zijn eigen beelden en geluiden transformeert.
Heel poëtisch is dan weer de onverwachte gedachte dat het goede zodanig ondefinieerbaar en onbeschreven is dat het alleen “een soort echo [is] die zich voortplant tot aan de rand van het bekende, en die expansie kent, net als de uitdijing van het heelal, geen grenzen”. En precies dat maakt praten over het goede “tot iets revolutionairs”, want je moet de randen van het bekende opzoeken om het bij benadering te ervaren, in al zijn uitdijende en onbevattelijke oneindigheid. Prachtige gedachte, vind ik, en in allerlei zinnen die ik nu niet citeer ook fraai geformuleerd. Schitterend en eveneens heel poëtisch vind ik bovendien de passage waarin een vrouwelijke ik- figuur, bezig met een eindeloze kustwandeling, soms denkt dat de zeewind het woord “marine” fluistert of fluit. En dan denkt: “Misschien dat taal zo is ontstaan, zei ik tegen mezelf, een werveling van de wind die later door een mond werd geïmiteerd”. Taal als een fragiel bouwsel van betekenisloze klanken, die slechts imitaties zijn van wervelingen van de wind…. Hoe poëtisch. Hoe mysterieus. Bovendien, dat poëtische beeld krijgt later een behoorlijk absurdistische lading. Want dan meent de ik- figuur een huilende en brakende Marine Le Pen te zien, die bovendien kijkt met een “blik van een primitieve diepte die nog geen archeologische status had bereikt”. Tevergeefs zoekt de ik- figuur dan de klank “Marine” in de wind……
Maar ziet zij nou werkelijk Marine Le Pen, of is dat een associatie met de klank “marine” die zij de wind eerder wel meende te horen fluiten? En hoe kan het dat zij een brakende Marine Le Pen meent te zien, terwijl een andere ik- figuur in een ander deel van deze trilogie vol verbazing keek naar een brakende Bush senior? Moeten we ook dat ongerijmde beeld nu gaan interpreteren als een gratuite absurde associatie, die als vanuit het niets ontstaat, en die zich ook nog in een andere context als vanuit het niets herhaalt? En dus als manifestatie van de gratuite chaos waarin we allemaal leven? Of moeten we zelfs aannemen dat de bizarre werkelijkheid zich echt letterlijk herhaalt, zodat de brakende Marine Le Pen en de brakende George Bush senior elkaar onbewust herhalen, en elkaar wellicht zelfs onbewust parodiëren? Wat dan eveneens past bij de absurde wereld waarin we allemaal leven? Althans, volgens Agustín Fernández Mallo? Vragen, vragen, vragen……
Maar ik hou juist van teksten die zulke paradoxale en onbeantwoorde vragen oproepen. Ik hou van die chaotische vreemdheid. Andere lezers zullen misschien meer de nadruk leggen op de politieke elementen van "Trilogie van de oorlog": de verwijzingen naar de Golfoorlog, de Brexit, Trump, de Vietnamoorlog, het wereldwijde probleem van bootvluchtelingen, het kapitalisme, de uitputting van onze natuurlijke bronnen, de Spaanse burgeroorlog, enzovoort. Maar ik lees het vooral als een grillig leesavontuur, dat ons volop onderdompelt in de ongerijmde chaos van de wereld. Een leesavontuur bovendien dat ons uitnodigt om de uiterste randen en contouren van de dingen te verkennen, en om onze conventies en vanzelfsprekendheden tot het uiterste op te rekken. Soms was het boek mij te ongerijmd en glipte het mij door de vingers. Maar de meeste bladzijden waren net zo fascinerend als films of tv- series van David Lynch, precies vanwege hun ongerijmdheid. Ik ben kortom blij dat ik Trilogie van de oorlog gelezen heb, en ik zie reikhalzend uit naar nieuw werk van Agustín Fernández Mallo.
1
Reageer op deze recensie