Lezersrecensie
Artistieke dromen in een slapstick- achtige Kafkaëske wereld
Jaren geleden was ik helemaal idolaat van Nabokov. Ik las en herlas al zijn verhalen, verslond zijn essays en zijn autobiografie, werd helemaal hilair van “Lolita” en “Pale Fire” (twee van de allerbriljantste romans ooit, vind ik nog steeds), en ik genoot ook van diverse andere Nabokov-romans, vooral van “Pnin”, “The real life of Sebastian Knight”, “The gift”, “Despair” en “The defense”. Toch heb ik een aantal van zijn romans nooit gelezen. Daar wil ik wat aan gaan doen, nu het Nabokov-vuur weer helemaal opgelaaid is door mijn vierde herlezing van “Lolita”. Dus pakte ik “Invitation to a beheading” uit de kast, een boekje van 190 bladzijden, in 1935 gepubliceerd in het Russisch, in 1960 in het Engels vertaald door Nabokovs zoon. En ook dat boekje las ik met rode oren: het is niet zo ongelofelijk exuberant en niet zo geniaal van taal en structuur als “Lolita” of “Pale Fire”, maar ik vond het wel een juweeltje.
Hoofdpersoon van het boekje is Cincinnatus C., die is veroordeeld tot de dood door onthoofding, in een niet nader genoemd land dat zowel moderne als middeleeuwse trekken heeft. En vooral heel absurde trekken: alles in deze roman heeft daardoor het karakter van een tragi-komische droom. De gevangenis waarin Cincinnatus zijn vonnis afwacht verandert op surrealistische wijze van gedaante, en de grenzen tussen de gevangenis en de wereld daarbuiten lijken met elkaar te vervloeien, zodanig dat de voortdurend metamorfoserende wereld buiten de gevangenis steeds meer deel uit lijkt te gaan maken van de al even metamorfoserende wereld van die gevangenis zelf. Het lijkt wel de wereld van Kafka’s “Der Prozess”, waarin de absurde rechtbank uiteindelijk de hele wereld omvat. Nabokov zegt wel dat hij in 1935 nog niets van Kafka gelezen had, maar de verwantschap ligt toch erg voor de hand. Al kun je ook denken aan een mix van Huxley met de Marx Brothers, of van Orwell met Laurel en Hardy: een -hoogst originele- mix dus van dystopie en slapstick. Dat wordt dan dus weer gemixt met de surrealistische sfeer van nachtmerrie en droom, waardoor het boekje ongeëvenaard vervreemdend van sfeer wordt, en bovengemiddeld tragi-komisch. Ik moest geregeld grijnzen om alle malle fratsen waarmee Cincinnatus te maken heeft in zijn gevangenis. Maar ik raakte ook erg ontroerd door zijn weemoed, en werd behoorlijk aangegrepen door de echt heel indringende beschrijvingen van zijn angsten. Terwijl ik tegelijk steeds meegesleept werd door de voortdurende originaliteit en schoonheid van Nabokovs taal en beelden.
De reden voor Cincinnatus’ veroordeling is Kafkaesk gratuit en arbitrair: de aanklacht is “gnostical turpitude”, en de ware reden lijkt dat Cincinnatus “opaque” is terwijl alle andere burgers “translucent” zijn. Nabokov, in 1935 zelf gevlucht voor de Stalinistische dictatuur, heeft hierbij wellicht aan de Hitleriaanse en de communistische terreur gedacht: de tirannen die alles willen zien, geen geheimen tolereren, totale transparantie eisen van hun burgers. Maar ook zijn afkeer van de westerse “common sense” kan hier misschien een rol hebben gespeeld: de eenvormigheid en een-dimensionaliteit van de kapitalistische burger, de ogenschijnlijke transparantie van de moderne wereld waarin zogenaamd elk duister raadsel door het licht van rede en wetenschap is wegverklaard. Hoe dan ook: Cicinnatus wordt door “de maatschappij” ter dood veroordeeld, omdat hij niet in hun “translucent” wereld past. En zelf accepteert hij die al te doorschijnende wereld ook niet: hij vat hem op als een gratuite droom, waaraan hij wil ontkomen door te vluchten naar een “realm forbidden and inacessible to others”. En dat doet hij dan door in zijn dromen en in zijn verbeelding te zoeken naar nieuwe, alternatieve werelden, die tegenbeelden zijn van onze bedrieglijke realiteit.
Daarover zegt hij letterlijk, al koortsachtig schrijvend in zijn cel: “[In] my dreams the world would become alive, becoming so captivatingly majestic, free and ethereal, that afterwards it would be oppressive to breathe the dust of this painted life. But then I have long since grown accustomed to the thought that what we call dreams is semi- reality, the promise of reality, a foreglimpse and a whiff of it; that is, they contain, in a very vague, diluted state, more genuine reality than our vaunted waking life which, in its turn, is semi- sleep, an evil drowsiness into which penetrate in grotesque disguise the sounds and sights of the real world, flowing beyond the periphery of the mind – as when you hear during sleep a dreadful insidious tale because a branch is scraping on the pane, or see yourself sinking into snow because your blanket is sliding off”. Voor de wereld van de dictatuur en de “common sense” is de droom een vervorming van de realiteit. Maar zo niet voor Cincinnatus. Voor hem is die zogenaamde “wakende” realiteit van onze conventies een “painted world”, een kunstmatige en bedrieglijke constructie, een “semi- dream”. En wat in die “semi-dream”, die “painted world”, opgevat wordt als verbeelding of droom biedt juist glimpen op een realiteit die zich aan die drogbeelden onttrekt. Deze opvatting heeft misschien Gnostische trekken, wat zou verklaren waarom Cincinnatus van “gnostical turpitude” wordt beticht, de Gnostische verdorvenheid om te geloven in een boven deze schepping verheven alternatieve schepping. En het is sowieso een erg artistieke opvatting, en een opvatting waarin ik sterk Nabokovs verlangen herken naar “aesthetic bliss”, naar “other states of being where art (curiosity, tenderness, kindness, ecstasy) is the norm” (zie het nawoord van “Lolita”).
Een mooie, en mooi verwoorde, artistieke opvatting. Maar nog mooier vind ik hoe consequent hij uitgewerkt wordt in de taal en de structuur van dit boekje. Cincinnatus’ opvatting dat de wereld een droom is wordt bijvoorbeeld fraai kracht bijgezet door de voortdurende surrealische, tragi-komische droomsfeer van “Invitation to a beheading”. De personages die Cincinnatus kwellen worden steeds grotesker, en krijgen het karakter van geschminkte marionetten in een burlesk poppenspel. De gevangenis, alomtegenwoordig en metamorfoserend, desintegreert en legt zijn eigen toneelmatige karakter steeds meer bloot. En de glimpen die Cincinnatus, ondanks zijn nijpende angst, meent te zien van andere werelden (aan gene zijde van de realiteit of nog binnen die realiteit) zijn echt met meesterhand opgeschreven. Heel knap, hoe Nabokov, door in zulke levendige kleuren een zo volkomen artificiële wereld op te tuigen, ons laat voelen hoe bedrieglijk de wereld is waarin Cincinnatus leeft. Minstens zo knap is hoe hij tegelijk ook de nachtmerrie-achtig Kafkaëske wereld van de dictatuur voelbaar maakt, en die zo van slapstick doordesemt dat je die dictatuur volkomen bespottelijk vindt. Vrij briljant is hoe hij ons, in die slapstick- achtige surrealistische sfeer, tegelijk ook helemaal overtuigt van Cincinnatus’ angst en tragiek. En het allermooist vind ik hoe hij ons laat meevoelen met Cincinnatus’ koortsachtige, intense, soms wanhopige, maar wel prachtige dromen van een andere, meer artistieke werkelijkheid.
Het is mij na dit boekje wel duidelijk: ik mag dan best veel gelezen en herlezen hebben van de briljante Nabokov, maar ik ben nog lang niet met hem klaar. Wat een heerlijke gedachte!
Hoofdpersoon van het boekje is Cincinnatus C., die is veroordeeld tot de dood door onthoofding, in een niet nader genoemd land dat zowel moderne als middeleeuwse trekken heeft. En vooral heel absurde trekken: alles in deze roman heeft daardoor het karakter van een tragi-komische droom. De gevangenis waarin Cincinnatus zijn vonnis afwacht verandert op surrealistische wijze van gedaante, en de grenzen tussen de gevangenis en de wereld daarbuiten lijken met elkaar te vervloeien, zodanig dat de voortdurend metamorfoserende wereld buiten de gevangenis steeds meer deel uit lijkt te gaan maken van de al even metamorfoserende wereld van die gevangenis zelf. Het lijkt wel de wereld van Kafka’s “Der Prozess”, waarin de absurde rechtbank uiteindelijk de hele wereld omvat. Nabokov zegt wel dat hij in 1935 nog niets van Kafka gelezen had, maar de verwantschap ligt toch erg voor de hand. Al kun je ook denken aan een mix van Huxley met de Marx Brothers, of van Orwell met Laurel en Hardy: een -hoogst originele- mix dus van dystopie en slapstick. Dat wordt dan dus weer gemixt met de surrealistische sfeer van nachtmerrie en droom, waardoor het boekje ongeëvenaard vervreemdend van sfeer wordt, en bovengemiddeld tragi-komisch. Ik moest geregeld grijnzen om alle malle fratsen waarmee Cincinnatus te maken heeft in zijn gevangenis. Maar ik raakte ook erg ontroerd door zijn weemoed, en werd behoorlijk aangegrepen door de echt heel indringende beschrijvingen van zijn angsten. Terwijl ik tegelijk steeds meegesleept werd door de voortdurende originaliteit en schoonheid van Nabokovs taal en beelden.
De reden voor Cincinnatus’ veroordeling is Kafkaesk gratuit en arbitrair: de aanklacht is “gnostical turpitude”, en de ware reden lijkt dat Cincinnatus “opaque” is terwijl alle andere burgers “translucent” zijn. Nabokov, in 1935 zelf gevlucht voor de Stalinistische dictatuur, heeft hierbij wellicht aan de Hitleriaanse en de communistische terreur gedacht: de tirannen die alles willen zien, geen geheimen tolereren, totale transparantie eisen van hun burgers. Maar ook zijn afkeer van de westerse “common sense” kan hier misschien een rol hebben gespeeld: de eenvormigheid en een-dimensionaliteit van de kapitalistische burger, de ogenschijnlijke transparantie van de moderne wereld waarin zogenaamd elk duister raadsel door het licht van rede en wetenschap is wegverklaard. Hoe dan ook: Cicinnatus wordt door “de maatschappij” ter dood veroordeeld, omdat hij niet in hun “translucent” wereld past. En zelf accepteert hij die al te doorschijnende wereld ook niet: hij vat hem op als een gratuite droom, waaraan hij wil ontkomen door te vluchten naar een “realm forbidden and inacessible to others”. En dat doet hij dan door in zijn dromen en in zijn verbeelding te zoeken naar nieuwe, alternatieve werelden, die tegenbeelden zijn van onze bedrieglijke realiteit.
Daarover zegt hij letterlijk, al koortsachtig schrijvend in zijn cel: “[In] my dreams the world would become alive, becoming so captivatingly majestic, free and ethereal, that afterwards it would be oppressive to breathe the dust of this painted life. But then I have long since grown accustomed to the thought that what we call dreams is semi- reality, the promise of reality, a foreglimpse and a whiff of it; that is, they contain, in a very vague, diluted state, more genuine reality than our vaunted waking life which, in its turn, is semi- sleep, an evil drowsiness into which penetrate in grotesque disguise the sounds and sights of the real world, flowing beyond the periphery of the mind – as when you hear during sleep a dreadful insidious tale because a branch is scraping on the pane, or see yourself sinking into snow because your blanket is sliding off”. Voor de wereld van de dictatuur en de “common sense” is de droom een vervorming van de realiteit. Maar zo niet voor Cincinnatus. Voor hem is die zogenaamde “wakende” realiteit van onze conventies een “painted world”, een kunstmatige en bedrieglijke constructie, een “semi- dream”. En wat in die “semi-dream”, die “painted world”, opgevat wordt als verbeelding of droom biedt juist glimpen op een realiteit die zich aan die drogbeelden onttrekt. Deze opvatting heeft misschien Gnostische trekken, wat zou verklaren waarom Cincinnatus van “gnostical turpitude” wordt beticht, de Gnostische verdorvenheid om te geloven in een boven deze schepping verheven alternatieve schepping. En het is sowieso een erg artistieke opvatting, en een opvatting waarin ik sterk Nabokovs verlangen herken naar “aesthetic bliss”, naar “other states of being where art (curiosity, tenderness, kindness, ecstasy) is the norm” (zie het nawoord van “Lolita”).
Een mooie, en mooi verwoorde, artistieke opvatting. Maar nog mooier vind ik hoe consequent hij uitgewerkt wordt in de taal en de structuur van dit boekje. Cincinnatus’ opvatting dat de wereld een droom is wordt bijvoorbeeld fraai kracht bijgezet door de voortdurende surrealische, tragi-komische droomsfeer van “Invitation to a beheading”. De personages die Cincinnatus kwellen worden steeds grotesker, en krijgen het karakter van geschminkte marionetten in een burlesk poppenspel. De gevangenis, alomtegenwoordig en metamorfoserend, desintegreert en legt zijn eigen toneelmatige karakter steeds meer bloot. En de glimpen die Cincinnatus, ondanks zijn nijpende angst, meent te zien van andere werelden (aan gene zijde van de realiteit of nog binnen die realiteit) zijn echt met meesterhand opgeschreven. Heel knap, hoe Nabokov, door in zulke levendige kleuren een zo volkomen artificiële wereld op te tuigen, ons laat voelen hoe bedrieglijk de wereld is waarin Cincinnatus leeft. Minstens zo knap is hoe hij tegelijk ook de nachtmerrie-achtig Kafkaëske wereld van de dictatuur voelbaar maakt, en die zo van slapstick doordesemt dat je die dictatuur volkomen bespottelijk vindt. Vrij briljant is hoe hij ons, in die slapstick- achtige surrealistische sfeer, tegelijk ook helemaal overtuigt van Cincinnatus’ angst en tragiek. En het allermooist vind ik hoe hij ons laat meevoelen met Cincinnatus’ koortsachtige, intense, soms wanhopige, maar wel prachtige dromen van een andere, meer artistieke werkelijkheid.
Het is mij na dit boekje wel duidelijk: ik mag dan best veel gelezen en herlezen hebben van de briljante Nabokov, maar ik ben nog lang niet met hem klaar. Wat een heerlijke gedachte!
1
Reageer op deze recensie