Lezersrecensie
Worstelende zoektochten naar het onbereikbare
Vorig jaar werd ik helemaal weggeblazen door de romancyclus "Doodsoorzaken" van Ingeborg Bachmann (1926- 1973), een van mijn ultieme hoogtepunten van leesjaar 2024. Want zelden las ik zulk intens proza dat zo doordesemd is van zulke onbevattelijk indringende beelden die zo aanstekelijk naar het ongrijpbare tasten. Maar nu las ik Bachmanns "Verzamelde verhalen". En die vond ik minstens zo goed. Heb ik dus nu al een ultiem hoogtepunt van leesjaar 2025 te pakken!?
Dit boek – een herdruk in paperback van de gebonden editie uit 2021- is in elk geval een voorbeeldige uitgave. Het bevat de beroemde bundels "Het dertigste jaar" en "Simultaan", en daarnaast enkele vroege en verspreid gepubliceerde verhalen, een tekst uit de nalatenschap en een fragment. Die compleetheid vond ik een zegen: je proeft daardoor de volle reikwijdte van Bachmanns gevarieerde verteltalent, en de surrealistische fantasie in haar ongebundelde verhalen charmeerde mij zeer. De vertaling van Paul Beers (1935- 2024) is bovendien prachtig, zijn inleiding is verhelderend, zijn beschrijving van Bachmanns ontvangst in Nederland is informatief. En veel lof verdient het nawoord van Ingeborg Dusar, waarin "Simultaan" bewonderenswaardig helder geanalyseerd wordt. Die bundel is toegankelijker, en ogenschijnlijk oppervlakkiger, dan het zo geconcentreerd- poëtische, vaak hermetische "Het dertigste jaar". Maar Dusar laat fraaie betekenislagen zien die mij vaak waren ontgaan, en maakt daarmee heel aannemelijk dat ook "Simultaan" alle aandacht verdient.
Toch blijft voor mij "Het dertigste jaar" duidelijk de sterkste bundel. Ik vind het zelfs een van de allersterkste verhalenbundels aller tijden. Dat komt vooral door de geconcentreerd- poëtische stijl, die de randen opzoekt van ondoordringbare duisterheid. Met die stijl benadrukt Bachmann de onbegrijpelijkheid van ons lot: de onbevattelijke “permanente oorlogstoestand in vredestijd” waarin we volgens Bachmann leven. Want de Tweede Wereldoorlog en het Nazisme werkten volgens Bachmann nog jarenlang na, en onderhuids woedt zelfs in het vredige Westen een oorlog van allen tegen allen die elke dag doden kost. Vaak niet door openlijk geweld, maar door krenkingen, door hoe wij elkaar en onszelf labelen en van onze eigenheid beroven, door oordelen die ons langzaam vergiftigen, door keurslijven die wij onszelf en anderen opleggen, door stress die langzaam tot hartaanvallen leidt, door ontrouw en onachtzaamheid, door de vervreemdende kracht van onze conventies die onze zelfontplooiing en ademhaling smoort.
Bachmanns vaak uiterst sensibele personages doorleven allemaal die oorlog van allen tegen allen, gecombineerd met een existentiële crisis vol van onoplosbare problematiek, en zij kunnen dat totaal niet bevatten. Precies dat maakt Bachmann prachtig voelbaar met de onbevattelijkheid van haar beelden. En daardoor zindert "Het dertigste jaar" van ongrijpbare poëzie. Bovendien proberen alle personages wanhopig om alle hen onderdrukkende en smorende conventies te doorbreken, en om een totaal nieuwe taal te vinden voorbij de grenzen van onze door de taal getekende wereld. En ook dat doet deze bundel zinderen van poëzie. Literatuur, zegt Bachmann in haar prachtige "Frankfurter colleges", moet altijd op weg zijn naar het onmogelijke, naar nieuwe perspectieven die we nooit zullen ontdekken maar waar we altijd naar moeten verlangen. Dus literatuur is altijd op weg naar een nooit te bereiken maar uiterst verlokkende utopie. Die utopie ziet Bachmann (met Robert Musil) als een radicaal “andere toestand”, radicaal anders dan alles wat bekend is. De utopie is daarom een “u- topos”, oftewel een “niet- plaats”. Een “Nirgendwo- land” voorbij de oorlog van allen tegen allen, maar ook voorbij onze taal, voorbij onze voorstellingsvermogens, en voorbij ons begrip.
Dit alles komt in "Het dertigste jaar" uiterst indringend aan de orde. Bijvoorbeeld in het titelverhaal, waarin de hoofdpersoon voor een onmogelijk kruispunt in zijn leven staat, door het ondraaglijke besef dat iedereen – ook hijzelf- zich aan iedereen vergrijpt. Zodat “er momenten zijn waarop je wit wegtrekt van gekrenktheid- dat ieder tot in de dood gekrenkt wordt door anderen. En dat allen bang zijn voor de dood, het enige toevluchtsoord voor de ontzettende krenking die het leven is”. Precies dat verpletterende besef doet hem intens verlangen naar een nieuwe taal, een ongehoord nieuw denken. Soms denkt hij even dat hem dit lukt: “En toen hij dacht en dacht en als op een schommel hoger en hoger vloog zonder duizelig te worden, en toen hij een fantastische zwaai maakte, toen voelde hij dat hij tegen een plafond vloog waar hij doorheen moest stoten. Een geluksgevoel als nooit tevoren had zich van hem meester gemaakt, omdat hij op het punt stond iets wat op alles en op de laatste dingen betrekking had te begrijpen. Met de volgende gedachte zou hij doorstoten!”
Die euforie is echter van korte duur: het plafond blijkt ondoordringbaar, in zijn schedeldak breekt iets omdat hij zijn denken te veel beproeft, en door zo intens het onvoorstelbare zich toch voor te stellen wordt hij bijna krankzinnig. Deceptie is dus zijn deel: “Hij had zich graag aan de andere kant opgesteld, over de grens heen gekeken en van daar terug naar zichzelf en de wereld en de taal en elke voorwaarde. Hij was graag met een nieuwe taal teruggekeerd die bij machte was geweest het ervaren geheim uit te drukken. Zo echter was alles verloren. Hij leefde, ja, hij leefde, dat voelde hij voor het eerst. Maar hij wist nu dat hij in een gevangenis leefde […]”. Hij ervaart dus de ondoordringbaarheid van het geheim, de ongrijpbaarheid van de ‘andere toestand’ voorbij de conventies, de onmogelijkheid om uit de gevangenis van die conventies te breken. Tegelijk echter blijft zijn verlangen naar dat geheim “over de grens heen” uiterst voelbaar. Ook door dat prachtige beeld van die duizelingwekkende gedachtevlucht als een zwaai op een schommel. Met dat soort poëtische beelden laat Bachmann haar taal vliegen. En daardoor biedt zij ons toch glimpen op de ‘andere toestand’, hoe onbereikbaar deze ook is.
Zeer fraai vliegen Bachmanns woorden ook in het verhaal “Alles”, waarin de hoofdpersoon probeert om zijn zoontje op te voeden zonder de knellende banden van taal en conventies. Zodat dit zoontje net zo onbevangen wordt als ooit de eerste mens, en een belichaming van ‘de andere toestand’. Dat verlangen wordt op bevlogen wijze verwoord: “En als de bomen schaduwen wierpen, dacht ik een stem te horen: Leer hem de schaduwtaal! De wereld is een experiment en dat experiment is nu genoeg herhaald met steeds hetzelfde resultaat. Doe een andere poging! Laat hem naar de schaduwen gaan! Tot nu toe was het resultaat: een leven in schuld, liefde en wanhoop […]. Maar ik zou hem de schuld, de liefde en alle onheil kunnen besparen en hem vrijmaken voor een ander leven. Ja, zondags wandelde ik met hem door het Wienerwald, en als we bij water kwamen, hoorde ik in mezelf: Leer hem de watertaal! We liepen over stenen. Over wortels. Leer hem de steentaal! Geef hem nieuwe wortels! De bladeren vielen, want het was weer herfst. Leer hem de bladertaal!” Uiteraard loopt ook dit uit op een deceptie: de ik- figuur faalt in al zijn pogingen, verliest het contact met zijn vrouw en zoon, en vreet zich op van wanhopige – en door Bachmann prachtig verwoorde- spijt. Maar zijn verlangen naar een gans andere taal die de wereld op totaal nieuwe manieren belicht, blijft in al zijn onmogelijkheid – of wellicht juist door die onmogelijkheid- toch zeer verlokkend. In elk geval voor de lezer.
Ook de verhalen in "Simultaan" draaien om existentiële crisissituaties. Toch zijn die verhalen toegankelijker, minder geladen met ongrijpbare poëzie. En frivoler: een verhaal in "Simultaan" kan bladzijden lang kan gaan over troost zoeken in een schoonheidssalon, of over de werelden van gossip en glamour, of over herkenbare fricties tussen vader en dochter. Bovendien, in "Het dertigste jaar" zien we vooral mannen tevergeefs worstelend zoeken naar uitwegen uit de conventies, terwijl we in "Simultaan" vrouwelijke hoofdpersonen hebben voor wie hun crisis soms een keerpunt is, of een breuk in het eigen keurslijf. En die breuk biedt een voorzichtig uitzicht op bevrijdend geluk.
Dat maakt die crisissen niet per se minder indringend. Fraai is bijvoorbeeld hoe de stille paniek van een van de personages voelbaar wordt door de ellenlange, chaotische, jachtige, rusteloze, met komma’s aaneengeregen zinnen. Ontroerend is hoe een ander personage zich onderdompelt in haar bijziendheid, om de scherpe kanten van de wereld niet te zien. En hoe ze door die bijziendheid letterlijk tegen een glazen deur oploopt, zodat haar hele wereld inclusief zijzelf in scherven uiteenvalt. Naast alle tragiek en onmacht is er in "Simultaan" echter soms ook lichtheid, frivoliteit, opmerkelijk onderhoudende alledaagsheid, een enkele keer zelfs humor. Bovendien, bij "Het dertigste jaar" voel je vooral ontzag voor de ontzagwekkende poëtische kracht en de radicaliteit van de stijl, terwijl "Simultaan" meer uitnodigt tot empathie voor de personages. En de verhalen van "Simultaan" zijn misschien minder intens, maar bevatten meer voorzichtige hoop op een ‘andere toestand’. Een toestand die nog steeds ongrijpbaar en moeilijk voorstelbaar is, en nog steeds ongewis, maar niet zo radicaal anders en onbereikbaar als in "Het dertigste jaar".
Ik las deze bundel met uitbundig plezier. Vooral "Het dertigste jaar" vraagt door zijn duister- poëtische stijl en zijn intense tragiek ook veel inspanning. Maar daar krijg je een heel rijke leeservaring voor terug, vol adembenemende crisissen en vol prachtige -hoewel ongrijpbare- utopische perspectieven. Die perspectieven zijn in "Simultaan" misschien minder indringend en verbluffend, maar wel hoopvoller en soms ook ontroerender. De combinatie van beide bundels zorgt bovendien voor variatie, wat nog wordt versterkt door de opgenomen vroege verhalen en fragmenten. Betere verhalenbundels dan deze zal ik kortom niet vaak gaan tegenkomen. En dat komt vooral door "Het dertigste jaar", maar ook de andere verhalen had ik niet willen missen.
Dit boek – een herdruk in paperback van de gebonden editie uit 2021- is in elk geval een voorbeeldige uitgave. Het bevat de beroemde bundels "Het dertigste jaar" en "Simultaan", en daarnaast enkele vroege en verspreid gepubliceerde verhalen, een tekst uit de nalatenschap en een fragment. Die compleetheid vond ik een zegen: je proeft daardoor de volle reikwijdte van Bachmanns gevarieerde verteltalent, en de surrealistische fantasie in haar ongebundelde verhalen charmeerde mij zeer. De vertaling van Paul Beers (1935- 2024) is bovendien prachtig, zijn inleiding is verhelderend, zijn beschrijving van Bachmanns ontvangst in Nederland is informatief. En veel lof verdient het nawoord van Ingeborg Dusar, waarin "Simultaan" bewonderenswaardig helder geanalyseerd wordt. Die bundel is toegankelijker, en ogenschijnlijk oppervlakkiger, dan het zo geconcentreerd- poëtische, vaak hermetische "Het dertigste jaar". Maar Dusar laat fraaie betekenislagen zien die mij vaak waren ontgaan, en maakt daarmee heel aannemelijk dat ook "Simultaan" alle aandacht verdient.
Toch blijft voor mij "Het dertigste jaar" duidelijk de sterkste bundel. Ik vind het zelfs een van de allersterkste verhalenbundels aller tijden. Dat komt vooral door de geconcentreerd- poëtische stijl, die de randen opzoekt van ondoordringbare duisterheid. Met die stijl benadrukt Bachmann de onbegrijpelijkheid van ons lot: de onbevattelijke “permanente oorlogstoestand in vredestijd” waarin we volgens Bachmann leven. Want de Tweede Wereldoorlog en het Nazisme werkten volgens Bachmann nog jarenlang na, en onderhuids woedt zelfs in het vredige Westen een oorlog van allen tegen allen die elke dag doden kost. Vaak niet door openlijk geweld, maar door krenkingen, door hoe wij elkaar en onszelf labelen en van onze eigenheid beroven, door oordelen die ons langzaam vergiftigen, door keurslijven die wij onszelf en anderen opleggen, door stress die langzaam tot hartaanvallen leidt, door ontrouw en onachtzaamheid, door de vervreemdende kracht van onze conventies die onze zelfontplooiing en ademhaling smoort.
Bachmanns vaak uiterst sensibele personages doorleven allemaal die oorlog van allen tegen allen, gecombineerd met een existentiële crisis vol van onoplosbare problematiek, en zij kunnen dat totaal niet bevatten. Precies dat maakt Bachmann prachtig voelbaar met de onbevattelijkheid van haar beelden. En daardoor zindert "Het dertigste jaar" van ongrijpbare poëzie. Bovendien proberen alle personages wanhopig om alle hen onderdrukkende en smorende conventies te doorbreken, en om een totaal nieuwe taal te vinden voorbij de grenzen van onze door de taal getekende wereld. En ook dat doet deze bundel zinderen van poëzie. Literatuur, zegt Bachmann in haar prachtige "Frankfurter colleges", moet altijd op weg zijn naar het onmogelijke, naar nieuwe perspectieven die we nooit zullen ontdekken maar waar we altijd naar moeten verlangen. Dus literatuur is altijd op weg naar een nooit te bereiken maar uiterst verlokkende utopie. Die utopie ziet Bachmann (met Robert Musil) als een radicaal “andere toestand”, radicaal anders dan alles wat bekend is. De utopie is daarom een “u- topos”, oftewel een “niet- plaats”. Een “Nirgendwo- land” voorbij de oorlog van allen tegen allen, maar ook voorbij onze taal, voorbij onze voorstellingsvermogens, en voorbij ons begrip.
Dit alles komt in "Het dertigste jaar" uiterst indringend aan de orde. Bijvoorbeeld in het titelverhaal, waarin de hoofdpersoon voor een onmogelijk kruispunt in zijn leven staat, door het ondraaglijke besef dat iedereen – ook hijzelf- zich aan iedereen vergrijpt. Zodat “er momenten zijn waarop je wit wegtrekt van gekrenktheid- dat ieder tot in de dood gekrenkt wordt door anderen. En dat allen bang zijn voor de dood, het enige toevluchtsoord voor de ontzettende krenking die het leven is”. Precies dat verpletterende besef doet hem intens verlangen naar een nieuwe taal, een ongehoord nieuw denken. Soms denkt hij even dat hem dit lukt: “En toen hij dacht en dacht en als op een schommel hoger en hoger vloog zonder duizelig te worden, en toen hij een fantastische zwaai maakte, toen voelde hij dat hij tegen een plafond vloog waar hij doorheen moest stoten. Een geluksgevoel als nooit tevoren had zich van hem meester gemaakt, omdat hij op het punt stond iets wat op alles en op de laatste dingen betrekking had te begrijpen. Met de volgende gedachte zou hij doorstoten!”
Die euforie is echter van korte duur: het plafond blijkt ondoordringbaar, in zijn schedeldak breekt iets omdat hij zijn denken te veel beproeft, en door zo intens het onvoorstelbare zich toch voor te stellen wordt hij bijna krankzinnig. Deceptie is dus zijn deel: “Hij had zich graag aan de andere kant opgesteld, over de grens heen gekeken en van daar terug naar zichzelf en de wereld en de taal en elke voorwaarde. Hij was graag met een nieuwe taal teruggekeerd die bij machte was geweest het ervaren geheim uit te drukken. Zo echter was alles verloren. Hij leefde, ja, hij leefde, dat voelde hij voor het eerst. Maar hij wist nu dat hij in een gevangenis leefde […]”. Hij ervaart dus de ondoordringbaarheid van het geheim, de ongrijpbaarheid van de ‘andere toestand’ voorbij de conventies, de onmogelijkheid om uit de gevangenis van die conventies te breken. Tegelijk echter blijft zijn verlangen naar dat geheim “over de grens heen” uiterst voelbaar. Ook door dat prachtige beeld van die duizelingwekkende gedachtevlucht als een zwaai op een schommel. Met dat soort poëtische beelden laat Bachmann haar taal vliegen. En daardoor biedt zij ons toch glimpen op de ‘andere toestand’, hoe onbereikbaar deze ook is.
Zeer fraai vliegen Bachmanns woorden ook in het verhaal “Alles”, waarin de hoofdpersoon probeert om zijn zoontje op te voeden zonder de knellende banden van taal en conventies. Zodat dit zoontje net zo onbevangen wordt als ooit de eerste mens, en een belichaming van ‘de andere toestand’. Dat verlangen wordt op bevlogen wijze verwoord: “En als de bomen schaduwen wierpen, dacht ik een stem te horen: Leer hem de schaduwtaal! De wereld is een experiment en dat experiment is nu genoeg herhaald met steeds hetzelfde resultaat. Doe een andere poging! Laat hem naar de schaduwen gaan! Tot nu toe was het resultaat: een leven in schuld, liefde en wanhoop […]. Maar ik zou hem de schuld, de liefde en alle onheil kunnen besparen en hem vrijmaken voor een ander leven. Ja, zondags wandelde ik met hem door het Wienerwald, en als we bij water kwamen, hoorde ik in mezelf: Leer hem de watertaal! We liepen over stenen. Over wortels. Leer hem de steentaal! Geef hem nieuwe wortels! De bladeren vielen, want het was weer herfst. Leer hem de bladertaal!” Uiteraard loopt ook dit uit op een deceptie: de ik- figuur faalt in al zijn pogingen, verliest het contact met zijn vrouw en zoon, en vreet zich op van wanhopige – en door Bachmann prachtig verwoorde- spijt. Maar zijn verlangen naar een gans andere taal die de wereld op totaal nieuwe manieren belicht, blijft in al zijn onmogelijkheid – of wellicht juist door die onmogelijkheid- toch zeer verlokkend. In elk geval voor de lezer.
Ook de verhalen in "Simultaan" draaien om existentiële crisissituaties. Toch zijn die verhalen toegankelijker, minder geladen met ongrijpbare poëzie. En frivoler: een verhaal in "Simultaan" kan bladzijden lang kan gaan over troost zoeken in een schoonheidssalon, of over de werelden van gossip en glamour, of over herkenbare fricties tussen vader en dochter. Bovendien, in "Het dertigste jaar" zien we vooral mannen tevergeefs worstelend zoeken naar uitwegen uit de conventies, terwijl we in "Simultaan" vrouwelijke hoofdpersonen hebben voor wie hun crisis soms een keerpunt is, of een breuk in het eigen keurslijf. En die breuk biedt een voorzichtig uitzicht op bevrijdend geluk.
Dat maakt die crisissen niet per se minder indringend. Fraai is bijvoorbeeld hoe de stille paniek van een van de personages voelbaar wordt door de ellenlange, chaotische, jachtige, rusteloze, met komma’s aaneengeregen zinnen. Ontroerend is hoe een ander personage zich onderdompelt in haar bijziendheid, om de scherpe kanten van de wereld niet te zien. En hoe ze door die bijziendheid letterlijk tegen een glazen deur oploopt, zodat haar hele wereld inclusief zijzelf in scherven uiteenvalt. Naast alle tragiek en onmacht is er in "Simultaan" echter soms ook lichtheid, frivoliteit, opmerkelijk onderhoudende alledaagsheid, een enkele keer zelfs humor. Bovendien, bij "Het dertigste jaar" voel je vooral ontzag voor de ontzagwekkende poëtische kracht en de radicaliteit van de stijl, terwijl "Simultaan" meer uitnodigt tot empathie voor de personages. En de verhalen van "Simultaan" zijn misschien minder intens, maar bevatten meer voorzichtige hoop op een ‘andere toestand’. Een toestand die nog steeds ongrijpbaar en moeilijk voorstelbaar is, en nog steeds ongewis, maar niet zo radicaal anders en onbereikbaar als in "Het dertigste jaar".
Ik las deze bundel met uitbundig plezier. Vooral "Het dertigste jaar" vraagt door zijn duister- poëtische stijl en zijn intense tragiek ook veel inspanning. Maar daar krijg je een heel rijke leeservaring voor terug, vol adembenemende crisissen en vol prachtige -hoewel ongrijpbare- utopische perspectieven. Die perspectieven zijn in "Simultaan" misschien minder indringend en verbluffend, maar wel hoopvoller en soms ook ontroerender. De combinatie van beide bundels zorgt bovendien voor variatie, wat nog wordt versterkt door de opgenomen vroege verhalen en fragmenten. Betere verhalenbundels dan deze zal ik kortom niet vaak gaan tegenkomen. En dat komt vooral door "Het dertigste jaar", maar ook de andere verhalen had ik niet willen missen.
1
Reageer op deze recensie