Meer dan 5,7 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×
Lezersrecensie

Fascinerende vervreemdende verhalen van Oguz Atay

Nico van der Sijde 09 augustus 2024
Jaren geleden las ik "Het leven in stukken", de vuistdikke debuutroman van de Turkse schrijver Oguz Atay (1934- 1977). Dat was een mooie, maar ambivalente leeservaring. Want zelden las ik een boek waarbij mijn waardering zo extreem heen en weer ging. Soms voelde ik geïrriteerde verveling en heftig onbegrip, omdat ik totaal niet begreep waar het verhaal heen ging en omdat het naar mijn gevoel verzandde in wijdlopig geneuzel. Maar dat werd steeds weer afgewisseld door verblufte bewondering en vervoering vanwege Atays vaak zo originele stijl, zijn soms zo geniale gebruik van Joyceiaanse en Nabokoviaanse motieven, en zijn zo verrassende en inspirerende stijlwisselingen. Vaak wou ik het boek boos uit het raam gooien. Maar even vaak wou ik rondom de tafel dansen omdat het bestond. Dus ik was heel benieuwd naar "Wachten op de angst", waarin acht verhalen zijn gebundeld die Atay tussen 1971 en 1977 schreef. Deze bundel riep lang niet zulke heftige reacties op: ik voelde geen geïrriteerde verveling of heftig onbegrip, maar ook geen verblufte bewondering en vervoering. Maar ik las hem wel met plezier. Mede dankzij de kraakheldere vertaling van Hanneke van der Heijden en haar verhelderende nawoord.

Atays werk werd tijdens zijn leven nauwelijks gelezen, maar de postume invloed ervan is groot. Veel Turkse lezers en schrijvers waarderen Atays “griploze”, vergeefs en wanhopig zoekende hoofdpersonen, die worstelen met existentiële vervreemding en krijsende levensangst. Ook Atays vaak verrassende stijl en stijlwisselingen, zijn niet- realistische en soms droomachtig- absurde wijze van vertellen, en de grote grilligheid en speelsheid van zijn verhaallijnen, hebben in Turkije school gemaakt. Mijn held Orhan Pamuk (Nobelprijs 2006) schijnt bijvoorbeeld veel van Atay te hebben geleerd. Misschien betekent dit dat Atay een aanrader is voor Pamuk- liefhebbers. Al bereikt Atay naar mijn smaak nergens de virtuoze speelse elegantie van Pamuk- meesterwerken als "Het zwarte boek" en "Ik heet Karmozijn". Omgekeerd echter maakt Atay de existentiële vervreemding en de nijpende levensangst wel weer indringender voelbaar dan Pamuk. Vooral in "Het leven in stukken", maar zeker ook in "Wachten op de angst". Want Atays personages zijn doordrenkt van twijfel, zelftwijfel, isolement en vervreemding. En zij zoeken even meeslepend als vergeefs naar hoe zij zich zouden moeten verhouden tot anderen, tot het systeem, en tot een maatschappij die zelf al even tevergeefs op zoek is naar een identiteit. De verhaallijnen passen door hun grillige, zoekende en tastende karakter bovendien naadloos bij het vergeefs zoeken van de personages. En bij hun ervaring dat elke orde in de wereld helemaal ontbreekt. Of dat elke orde een schijnorde is, een door de conventies van die tijd geconstrueerd drogbeeld, waartegen veel van de personages zich uit alle macht verzetten. Terwijl ze tegelijk naar die orde snakken. Of naar iets anders wat hun existentiële isolement en vervreemding draaglijker maakt.

Het laatste verhaal, “De verhalenventers van het spoor- een droom”, gaat bijvoorbeeld over een totaal gemarginaliseerde schrijver: een verhalenventer op een klein en verlaten station, die zijn geschreven verhalen aan treinreizigers probeert te slijten. Wat steeds slechter lukt omdat er steeds minder treinen rijden. Steeds meer omwonenden verlaten bovendien het station. De verhalenverteller kan dus niemand meer laten weten wie hij is en waar hij is. Toch is exact dat wat hij nog wil bereiken, in een brief die hij echter niet eens meer naar iemand kan versturen: “Maar toch wil ik hem schrijven, steeds voor hem schrijven, hem steeds maar vertellen, laten weten waar ik ben. Ik ben hier, beste lezer, en waar ben jij?”. Een schrijver die vergeefs zoekt naar erkenning van een lezer: dat is ontroerend, zeker als je bedenkt hoe Atay zelf geleden moet hebben omdat hij helemaal niet gelezen werd. Maar dat wordt nog versterkt door het vervreemdende isolement van de hoofdpersoon. Hij weet namelijk zelf niet eens wie hij precies is en waar hij precies is. Hij is niets meer dan een lege huls die door onbestendigheid en leegte is omringd. En dat is al manifest voordat hij door alles en iedereen wordt verlaten. De jonge vrouw op wie hij verliefd is blijkt bijvoorbeeld ineens te zijn verdwenen. Zomaar, ongemerkt, zonder reden. En die verliefdheid zelf was ook al van vervreemding vergeven: “Plotseling zag ik de jonge vrouw in mijn armen liggen. Ze was tegen me aan gekropen en leunde met haar hoofd tegen mijn borst. Ik kuste haar. […] In de verwarde gemoedstoestand die veroorzaakt was door wanhoop en eenzaamheid, bedreef ik die nacht met haar de liefde.” En de wereld waarin hij leefde was altijd al in raadselen gehuld. Ja, er kwamen wagonladingen soldaten voorbij, dat kon de verhalenventer in het station wel zien. Dus kennelijk was er oorlog. Maar: “Had de oorlog zich in ons land afgespeeld? Of was er gevochten in verre woestijnen? Was ons grondgebied uitgebreid, of zelfs kleiner geworden? De joodse jongen gaf me met zijn vermoeide glimlach antwoord: ons station had altijd op dezelfde plek gestaan, dus wat maakte het uit? We hadden toch geen kanonnen gehoord, dus dan was de oorlog kennelijk nooit bij ons in de buurt geweest”.

In sommige van Atays verhalen wordt vooral met vervreemding gekeken naar de wereld. Zoals in een verhaal over het moderne Troje, waar we allerlei tragikomische verwikkelingen volgen, rond een ter herdenking op te richten standbeeld van een Houten Paard. Verwikkelingen die sterk de indruk wekken dat alles in het heden en verleden een groteske farce is. Wat nog versterkt wordt door de volgende beschrijving van toeristen en hun gids: “Halfnaakte mensen liepen kuddegewijs achter hun gids aan, strompelend door de geschiedenis, die de zon en het stof van een betekenis voorzag, ze wisten het zweet van hun wezenloze gezichten”. Vaker echter zoomt Atay in op de vervreemdingen, angsten en vergeefse worstelingen van de personages zelf. Soms volgen we dat van buitenaf. Zoals in het intrigerende verhaal waarin een bedelaar in een witte vrouwenmantel door een drukke stad loopt of rent, onbegrepen door de menigte, op weg naar een plek waar niemand hem volgen kan. Door die witte mantel krijgt hij het aanzien van een etalagepop, of een marionet, of een mummie: iets onbegrijpelijks dat van leven is verstoken en dat in geen enkele orde past. En we krijgen nergens zicht op hoe die bedelaar dit alles ervaart, wat zijn ongrijpbare vreemdheid nog vergroot. Vaker echter volgen we de vervreemding meer van binnenuit. Zodat we dicht op de huid zitten van een steeds meer in wanorde fragmenterende persoon. Dat gebeurt bijvoorbeeld in een verhaal waarin een vrouw haar vergeten voormalige geliefde ontdekt, op een van stof en spinrag vergeven zolder: “Op de grond zat haar voormalige geliefde. Onder een dikke laag stof, onder het spinrag; zoals alles op zolder. Als een oud standbeeld dat met spinnenwebben vastzat aan de boekenkist en de tekenbladen. De rechterarm leunend op een tafelrand; de vingers hangend in de leegte, naar beneden gekromd om een pen vast te houden”.

Fraaie passage, vind ik: de vergelijking met een oud standbeeld vol spinrag benadrukt mooi de onwerkelijkheid, net als de in de leegte hangende vingers. De onwerkelijkheid van de geliefde, die kennelijk zomaar uit het geheugen kan verdwijnen, en die eenzaam en vergeten kan achterblijven op een stoffige en verlaten zolder. Maar ook de onwerkelijkheid van de hoofdpersoon, die haar voormalige geliefde kennelijk zomaar kan vergeten. En die de ene keer vanuit een verward ik- perspectief aan het woord komt, en de andere keer op vervreemdende wijze vanuit de derde persoon wordt beschreven: zelfs het perspectief is dus niet eenduidig. Beide personages missen een fundament. Beide personages hangen als het ware in de leegte. Wat door nog vele andere details in dit mooie verhaal pregnant voelbaar wordt gemaakt. En dat gebeurt ook in de meeste andere verhalen, bij andere van zichzelf en de wereld vervreemde personages, die weer worstelen met geheel andere angsten en andere vormen van wanhoop. Zo is er een verhaal waarin iemand een brief schrijft aan zijn overleden vader. Een brief die uiteraard ongelezen en vergeefs zal blijven, en die vol staat met ambivalente gevoelens. En bovendien met merkwaardige zinnen als “in aspecten als de expressie van mezelf en het bepalen van mijn relatie tot objecten en het vaststellen van mijn positie in de kosmos zou ik in dat geval wel degelijk veel handiger zijn geweest”. Ook zijn er verhalen waarin de gepassioneerd orerende ik- figuur helemaal niet weet wat hij nu precies duidelijk wil maken aan wie, terwijl zijn koortsachtige betoog ook nog eens vol zit met stukken tussen haakjes die dat betoog tegenspreken of bespotten. Of met andere tegenspraken en inconsistenties. Wat een totaal onvermogen laat zien om te passen in welke coherente orde dan ook, terwijl het tegelijk een onwillig verzet is tegen welke coherente orde dan ook. Atays personages passen nergens in en willen nergens in passen. Hun onvermogen is vaak hun verzet, hun verzet is vaak hun onvermogen. Onmachtig protesteren zij tegen alles en iedereen, waardoor ze voor mij een bepaalde heroïek krijgen naast hun aandoenlijke onmacht. Dat maakt de verhalen van Atay bovendien vaak extra tegendraads, en naar mijn smaak extra intrigerend.

Het lange titelverhaal in deze bundel intrigeerde mij misschien het meest. Fascinerend vind ik bijvoorbeeld hoe het denken van de ik- figuur voortdurend met zichzelf in de knoop raakt, omdat hij – naar eigen zeggen- een ander “verklaringssysteem” heeft dan zijn medemensen, en omdat hij voortdurend van alles vergeet. Het lijkt soms zelfs alsof hij de wereld alleen kan zien als hij ophoudt met denken. En dat hij tegelijk geen enkele greep heeft op wat hij denkt en hoe hij denkt. Zijn desintegratie neemt bovendien steeds verder toe, onder meer door zijn verwarring over een – gehallucineerde? - brief in een onbekende taal, mogelijk geschreven door een onbekende sekte. Die desintegratie wordt nergens verklaard: we volgen die desintegratie immers van binnenuit, vanuit het perspectief van een ik- figuur die alle greep op zichzelf verliest zonder te begrijpen of te kunnen verklaren waarom. Maar hij kan die steeds toenemende griploosheid wel mooi verwoorden. Met zinnen als: “Ik had medelijden met mijn dagen, een verzameling losse onderdelen die, net als kikkererwten en macaroni, totaal niet bij elkaar pasten”. Of, nog pregnanter: “Ik was een goedkoop romannetje. Of nee, zelfs slechte lectuur had nog iets echts: zelfs hun saaie na- aperij was echter dan ik. Ik was er niet; sterker nog, ik was op een plek waar je niet kunt zeggen dat je er niet was, dat je niet bestond; zelfs de woorden weigerden naast elkaar te gaan staan om me te definiëren. Ach, had ook ik maar woorden; was er maar één zin, één gedachte die mij toebehoorde”. En veelzeggend zijn ook zinnen als: “De scherpe overgang tussen zijn en niet- zijn heb ik nog nooit gezien”. Woorden definiëren de ik- figuur niet, hijzelf en de wereld hangen ergens tussen zijn en niet- zijn in. Wat ook mooi naar voren komt in het verhaalverloop: hoe de ik- figuur zichzelf voortdurend tegenspreekt; hoe hij zichzelf ongemerkt meer en meer uithongert; hoe hij zich meer en meer opsluit in zijn meer en meer benauwende huis; hoe dat huis steeds meer gevuld wordt met onafgemaakte tekeningen en allerlei gefragmenteerde rotzooi; hoe er een scheur in zijn muur ontstaat die hij poogt te stutten met een stukje glas, dat dan uiteraard ook versplintert…. En toch is de ik- figuur aan het eind van dit verhaal opmerkelijk zelfbewust en gedecideerd, zij het wellicht op basis van pure zelfbegoocheling. Heel verrassend allemaal. Heel fascinerend. Vooral ook door allerlei merkwaardige details die ik bewust niet genoemd heb, omdat jullie die vooral zelf moeten gaan ontdekken.

Uit het nawoord van Hanne van der Heijden maak ik op dat de vreemdheid van Atays verhalen vooral appelleert aan Turkse levensgevoelens en aan elementen uit de Turkse geschiedenis en cultuur. Dat was bij "Het leven in stukken" ook al zo, en ik denk dat veel in dat fascinerende boek mij ontging. Ik ben immers geen Turk. Maar de vreemdheid van "Wachten op de angst" was voor mij herkenbaarder. Weliswaar ook minder indringend en verbluffend, maar nog steeds intrigerend. Bovendien veerde ik bij elke bladzij op door de verrassend mooie zinnen en de verrassend grillige wendingen. Ik ben dus blij dat nu ook dit boek van Oguz Atay in het Nederlands is vertaald. En ik hoop dat het niet bij twee vertalingen blijft.

Reageer op deze recensie

Meer recensies van Nico van der Sijde