Lezersrecensie
Prachtig mysterieus boekje over de raadsels van een zelfmoord
Onlangs las ik het zojuist vertaalde "Zelfportret" van Édouard Levé (1965-2007): een aanstekelijk raadselachtig boekje dat opgetrokken is uit ogenschijnlijk niet met elkaar samenhangende zinnen. Waardoor het boekje oogt als een kluit van onsamenhangende details, dat even ongestructureerd is als ons volgens Levé zo chaotische en betekenisloze leven. Meteen daarna las ik "Zelfmoord", later geschreven maar al eerder vertaald. Net als in "Zelfportret" zijn er geen hoofdstukken en nauwelijks stukken wit. Anders dan in "Zelfportret" zijn er wel onderscheidbare alinea’s, met inspringende beginregels, en soms zelfs alinea- groepen, maar die alinea’s lijken nauwelijks verband te hebben met de alinea’s (of alinea-groepen) ervoor en erna. Zodat ook "Zelfmoord" een pointillistisch boekje lijkt dat alleen uit gefragmenteerde punten bestaat, maar zonder lijnen ertussen. Even pointillistisch als het door Levé getekende zelfportret op de voorkant van "Zelfportret" en "Zelfmoord". En minstens even ongrijpbaar als "Zelfportret".
"Zelfmoord" draait om de zelfmoord van een naamloze jeugdvriend van een al even naamloze ik-figuur. De eerste alinea gaat als volgt: “Op een zaterdag in augustus kom je in tennistenue met je vrouw het huis uit. Halverwege de tuin geef je te kennen dat je je racket bent vergeten. Je gaat het halen, maar in plaats van naar de wandkast in de hal, waar je het racket altijd opbergt, loop je naar de kelder. Je vrouw merkt er niets van, het is mooi weer, ze geniet van de zon. Een paar tellen later hoort ze een schot. Ze rent naar binnen, schreeuwt je naam, ziet de kelderdeur openstaan, snelt naar beneden en treft je daar aan. Met het geweer, dat je zorgvuldig in gereedheid had gebracht, heb je een kogel door je hoofd gejaagd. Op tafel had je een stripboek opengelegd. Ontdaan leunt je vrouw op de tafel, het album schuift weg en vóór ze beseft dat het je afscheidsboodschap was valt het dicht”.
Opmerkelijk hoe feitelijk deze passage is, en hoe elliptisch compact ook. Emoties van de ik- figuur worden noch hier, noch later heel expliciet benoemd. Alsof de ik- figuur niet weet wat hij moet denken of voelen. Of niet wil zeggen wat hij denkt en voelt, wellicht uit vrees voor simplificaties en banaliteiten. Of dit alleen tussen de regels door wil tonen, misschien uit afkeer van effectbejag. Tegelijk spreekt hij het slachtoffer aan met “je”, hoewel het gaat om een vroegere jeugdvriend die zich twintig jaar geleden heeft omgebracht. Door hem met “je” aan te spreken lijkt hij die afstand van jaren te willen overbruggen. Maar tegelijk lijkt de feitelijkheid van de stijl die afstand juist te benadrukken. Alsof de ik- figuur na al die jaren nog steeds weinig van die zelfmoord begrijpt.
Op de flaptekst van zowel de vertaling als het origineel wordt bovendien een ijzingwekkende dubbelzinnigheid onthuld: tien dagen nadat hij zijn manuscript had voltooid bracht Levé zichzelf om het leven. Door zelfophanging weliswaar, niet (zoals de “je” in Zelfmoord) met een geweer, maar toch. Is deze roman daarmee dus in veel opzichten een openbare zelfmoordbrief, zoals de flaptekst zegt? We weten het niet. Evenmin weten we of Levé voor, tijdens of na deze roman tot zelfmoord heeft besloten. Laat staan dat we weten waarom. Ook weten we niet of het ging om een opwelling of om een methodisch uitgevoerd plan. Zoals we ook niet weten of de “je” een werkelijk bestaande jeugdvriend van Levé was of juist een verzinsel. Sommige Levé- kenners speculeren zelfs dat de “je” een alter ego van Levé zelf is, en anderen dat de “ik” en de “je” twee gefictionaliseerde of gestileerde kanten waren van Levé’s eigen persoonlijkheid. Zodat "Zelfmoord" een soort geënsceneerd gesprek zou zijn van twee zielen in Levé’s borst, waarbij de ene ziel verwonderde vragen stelt aan de andere over de aanstaande zelfmoord. Ook zijn er recensenten die, met enige schroom, voorzichtig opperen dat Levé wel degelijk voorzag dat zijn eigen zelfdoding veel extra dubbelzinnige lading zou geven aan zijn toch al zo dubbelzinnige en geladen boek. En dat dit wellicht zelfs een van zijn motieven was om eerst het manuscript te voltooien en daarna zijn leven te beëindigen. Maar ook dat weten we niet.
Dat niet- weten geeft, bedoeld of onbedoeld, wel extra lading aan het niet- weten dat in "Zelfmoord" al zo sterk voorop staat. De ik- figuur vraagt zich bijvoorbeeld af waarom zijn jeugdvriend geen afscheidsbrief met uitleg achterliet, en oppert: “Misschien wilde je het mysterie rond je dood intact laten en vond je dat er niets uit te leggen viel. Zijn er goede redenen voor zelfmoord? Je nabestaanden zaten met vragen, ze krijgen geen antwoord”. Met dat soort formuleringen benadrukt de ik- figuur het raadsel, en lost hij dat nadrukkelijk niet op. En dat geldt ook voor formuleringen als: “Alleen de levenden maken een onsamenhangende indruk. De dood zet een punt achter de reeks gebeurtenissen die hun leven vormen. We proberen die gebeurtenissen dan maar betekenis te geven. Als we dat niet zouden doen, gaven we toe dat een leven, dus het leven tout court, absurd is”. Bovendien, de absurd mysterieuze dood van zijn jeugdvriend zet niet echt een bevredigende punt achter de betekenisloze reeks van levensgebeurtenissen. Dat leven is en blijft absurd. Net zo absurd, mysterieus en onverklaarbaar als het levenseinde. “Het woud van je leven werd door die grote zwarte boom overschaduwd”, zo zegt de ik- figuur. Waarmee hij ook de ongerijmdheid van het levenseinde benadrukt. En dat doet hij ook in verbaasde mijmeringen als: “Dat je je ongeschikt voelde voor de wereld verbaasde je niet, wel verbaasde het je dat de wereld een wezen had kunnen voortbrengen dat zich daar niet thuis voelde. Plegen planten zelfmoord? Sterven dieren door een wanhoopsdaad? Ze draaien mee of verdwijnen”.
De dood en het leven van de jeugdvriend lijken dus allebei volkomen zinloos. En ontsnappen allebei aan de logische lijnen van een zingevend verhaal. Zodat de ik- figuur alleen maar over diens voorbije leven en raadselachtige dood kan vertellen in een verhaal dat opgetrokken is uit onsamenhangende alinea’s, die elkaar niet logisch of chronologisch opvolgen. In een verhaal dus dat zichzelf voortdurend ondermijnt. Dat zegt hij veel mooier dan ik: “Een woordenboek heeft meer weg van de wereld dan een roman, want de wereld is geen coherente reeks handelingen, maar een samenraapsel van waargenomen dingen. Je kijkt ernaar, losse voorwerpen worden een groep en krijgen door de geografische nabijheid betekenis. Als gebeurtenissen op elkaar volgen, denken we dat ze een verhaal vormen. Maar in woordenboeken bestaat geen tijd: ABC is niet méér of minder chronologisch dan BCA. Jouw leven in tijdsvolgorde beschrijven zou onzinnig zijn – mijn herinneringen aan jou zijn willekeurig. In mijn hoofd kom je tot leven in toevallige details, als knikkers die we uit een zak graaien”. "Zelfmoord" heeft dus met opzet niet de coherente samenhang van een roman, maar de losse heterogeniteit van een zak knikkers. Het is met andere woorden net zo heterogeen en vol grillige toevalligheden als het leven zelf.
Veel van de alinea’s ademen bovendien een absurde leegte. Bijvoorbeeld: “Jouw nabestaanden leven intenser door jouw zelfmoord. Wanneer verveling om de hoek loert of de spiegel hun plotseling de gruwelijke zinloosheid van hun leven in het gezicht gooit, hoeven ze maar aan je te denken en de pijn van het bestaan lijkt hun te verkiezen boven de angst om er niet meer te zijn. Zij kijken naar wat jij niet meer ziet. Zij luisteren naar wat jij niet meer hoort. En zij heffen het lied aan dat jij niet meer zingt. Jij bent het zwarte maar felle licht dat vanuit jouw nacht weer schijnt in de dag die zij niet meer zagen”. Mooi vind ik vooral het beeld van het “zwarte maar felle licht”: een bekende oxymoron die hier volgens mij het onbevattelijke van de zelfmoord nogmaals benadrukt. En van het gegeven dat juist die zelfmoord anderen intenser doet leven, ondanks de “gruwelijke zinloosheid” van dat leven en de dagen die zij niet echt meer zien. Ook wordt een depressie van de jeugdvriend op werkelijk ijzingwekkende wijze invoelbaar gemaakt: “Je tikte met je vingers tegen je schedel, hij klonk hol als een doodshoofd. Je had ineens geen hersens meer. Of het waren die van een ander”.
Toch is "Zelfmoord" niet overal zo zwartgallig. Want veel alinea’s zijn goed gevuld met wat Georges Perec, die door Levé zeer werd bewonderd, het “onder- gewone” noemde: dat wat zo normaal, triviaal of banaal is dat je het nauwelijks meer ziet. Bijvoorbeeld: “Je beweerde dat je ’s avonds kleiner was dan ’s ochtends omdat de wervels door de zwaartekracht werden samengedrukt.” Vrij bizar, maar tegelijk lijkt het te triviaal om te vermelden in een verhaal over de zelfmoord van een jeugdvriend. Net als de anekdotes over een na jaren weer teruggevonden horloge op de bodem van een drooggevallen rivier, of de uitweidingen over allerlei homopornobladen in cellofaan en een nog ongebruikte dildo die de jeugdvriend in een hotelkamer vond.
Maar voor de ik- figuur en zijn jeugdvriend zijn dat soort trivialiteiten niet van ondergeschikt belang. Net zo min als alle agenda’s die de jeugdvriend bewaarde, en die hij weer doorlas als hij twijfelde aan zijn bestaan. Net zo min als allerlei lijstjes die de jeugdvriend maakte. Net zo min als zijn diverse niet te duiden, maar wel heel kleurrijke en bonte dromen. En net zo min als zijn zelf opgelegde route in een voor hem onbekende stad: “Je besloot de eerste straat rechts te nemen, de tweede links, de eerste rechts, enzovoorts, rigoureus volgens dat systeem, en je niet te laten leiden door de charme van wat zich aandiende. Zo bracht je de dag door en af en toe keek je op je plattegrond om te zien waar de wetten van het toeval je heen brachten”. Want juist die wetten van het toeval intrigeren hem. Zoals ook het onder- gewone en de niet te duiden dromen hem intrigeren. In de volgens onze conventies samenhangende wereld kun je onderscheid maken tussen voor- en achtergrond en tussen hoofd- en bijzaak. Maar de ik- figuur en zijn jeugdvriend geloven niet in die conventies. Dus hebben zij alle aandacht voor die veronachtzaamde achtergrond en voor die ogenschijnlijke bijzaken. De ik- figuur en zijn jeugdvriend lijken dus allebei gefascineerd door de grillige en vaak niet opgemerkte schoonheid die onze zo absurde wereld ons biedt. En door andere, niet- conventionele manieren om naar die wereld te kijken, dus om dingen te kunnen zien en ervaren die je met een meer conventionele manier van kijken nooit zult zien.
De absurditeit en ontbrekende samenhang in "Zelfmoord" zijn uiteraard vaak deprimerend tot op het bot, en de zelfmoord van de jeugdvriend en Levé zelf lijken natuurlijk ultieme bevestigingen van de totale zinloosheid. De gefragmenteerde, niet- samenhangende vorm van "Zelfmoord" kun je eveneens als bevestiging van de zinloosheid zien. Zelf echter bewonder ik daarnaast toch ook de schoonheid en originaliteit van Levé’s stijl, en ik hou van zijn aandacht voor het onder- gewone. Ook hou ik van zijn zoektocht naar nieuwe, ongewone perspectieven op de wereld. Bovendien bewonder ik hoe hij het onverklaarbare onverklaard laat, hoe hij het raadselachtige als raadsel bewaart, hoe hij het zinloze zinloos laat zijn, en hoe hij het onsamenhangende ook echt als onsamenhangend toont. En daarvan word ik, tot mijn eigen verbazing, dan weer opgetogen.
Ik ben dus blij dat ik kort achter elkaar twee boeken heb gelezen van Édouard Levé, die allebei mooi zijn vertaald door Katrien Vandenberghe. Levé’s fotografische projecten schijnen trouwens net zo fascinerend te zijn, en zijn ook voor een groot deel via internet toegankelijk. Binnenkort ga ik daar misschien naar op zoek. Maar eerst moet ik even bijkomen.
"Zelfmoord" draait om de zelfmoord van een naamloze jeugdvriend van een al even naamloze ik-figuur. De eerste alinea gaat als volgt: “Op een zaterdag in augustus kom je in tennistenue met je vrouw het huis uit. Halverwege de tuin geef je te kennen dat je je racket bent vergeten. Je gaat het halen, maar in plaats van naar de wandkast in de hal, waar je het racket altijd opbergt, loop je naar de kelder. Je vrouw merkt er niets van, het is mooi weer, ze geniet van de zon. Een paar tellen later hoort ze een schot. Ze rent naar binnen, schreeuwt je naam, ziet de kelderdeur openstaan, snelt naar beneden en treft je daar aan. Met het geweer, dat je zorgvuldig in gereedheid had gebracht, heb je een kogel door je hoofd gejaagd. Op tafel had je een stripboek opengelegd. Ontdaan leunt je vrouw op de tafel, het album schuift weg en vóór ze beseft dat het je afscheidsboodschap was valt het dicht”.
Opmerkelijk hoe feitelijk deze passage is, en hoe elliptisch compact ook. Emoties van de ik- figuur worden noch hier, noch later heel expliciet benoemd. Alsof de ik- figuur niet weet wat hij moet denken of voelen. Of niet wil zeggen wat hij denkt en voelt, wellicht uit vrees voor simplificaties en banaliteiten. Of dit alleen tussen de regels door wil tonen, misschien uit afkeer van effectbejag. Tegelijk spreekt hij het slachtoffer aan met “je”, hoewel het gaat om een vroegere jeugdvriend die zich twintig jaar geleden heeft omgebracht. Door hem met “je” aan te spreken lijkt hij die afstand van jaren te willen overbruggen. Maar tegelijk lijkt de feitelijkheid van de stijl die afstand juist te benadrukken. Alsof de ik- figuur na al die jaren nog steeds weinig van die zelfmoord begrijpt.
Op de flaptekst van zowel de vertaling als het origineel wordt bovendien een ijzingwekkende dubbelzinnigheid onthuld: tien dagen nadat hij zijn manuscript had voltooid bracht Levé zichzelf om het leven. Door zelfophanging weliswaar, niet (zoals de “je” in Zelfmoord) met een geweer, maar toch. Is deze roman daarmee dus in veel opzichten een openbare zelfmoordbrief, zoals de flaptekst zegt? We weten het niet. Evenmin weten we of Levé voor, tijdens of na deze roman tot zelfmoord heeft besloten. Laat staan dat we weten waarom. Ook weten we niet of het ging om een opwelling of om een methodisch uitgevoerd plan. Zoals we ook niet weten of de “je” een werkelijk bestaande jeugdvriend van Levé was of juist een verzinsel. Sommige Levé- kenners speculeren zelfs dat de “je” een alter ego van Levé zelf is, en anderen dat de “ik” en de “je” twee gefictionaliseerde of gestileerde kanten waren van Levé’s eigen persoonlijkheid. Zodat "Zelfmoord" een soort geënsceneerd gesprek zou zijn van twee zielen in Levé’s borst, waarbij de ene ziel verwonderde vragen stelt aan de andere over de aanstaande zelfmoord. Ook zijn er recensenten die, met enige schroom, voorzichtig opperen dat Levé wel degelijk voorzag dat zijn eigen zelfdoding veel extra dubbelzinnige lading zou geven aan zijn toch al zo dubbelzinnige en geladen boek. En dat dit wellicht zelfs een van zijn motieven was om eerst het manuscript te voltooien en daarna zijn leven te beëindigen. Maar ook dat weten we niet.
Dat niet- weten geeft, bedoeld of onbedoeld, wel extra lading aan het niet- weten dat in "Zelfmoord" al zo sterk voorop staat. De ik- figuur vraagt zich bijvoorbeeld af waarom zijn jeugdvriend geen afscheidsbrief met uitleg achterliet, en oppert: “Misschien wilde je het mysterie rond je dood intact laten en vond je dat er niets uit te leggen viel. Zijn er goede redenen voor zelfmoord? Je nabestaanden zaten met vragen, ze krijgen geen antwoord”. Met dat soort formuleringen benadrukt de ik- figuur het raadsel, en lost hij dat nadrukkelijk niet op. En dat geldt ook voor formuleringen als: “Alleen de levenden maken een onsamenhangende indruk. De dood zet een punt achter de reeks gebeurtenissen die hun leven vormen. We proberen die gebeurtenissen dan maar betekenis te geven. Als we dat niet zouden doen, gaven we toe dat een leven, dus het leven tout court, absurd is”. Bovendien, de absurd mysterieuze dood van zijn jeugdvriend zet niet echt een bevredigende punt achter de betekenisloze reeks van levensgebeurtenissen. Dat leven is en blijft absurd. Net zo absurd, mysterieus en onverklaarbaar als het levenseinde. “Het woud van je leven werd door die grote zwarte boom overschaduwd”, zo zegt de ik- figuur. Waarmee hij ook de ongerijmdheid van het levenseinde benadrukt. En dat doet hij ook in verbaasde mijmeringen als: “Dat je je ongeschikt voelde voor de wereld verbaasde je niet, wel verbaasde het je dat de wereld een wezen had kunnen voortbrengen dat zich daar niet thuis voelde. Plegen planten zelfmoord? Sterven dieren door een wanhoopsdaad? Ze draaien mee of verdwijnen”.
De dood en het leven van de jeugdvriend lijken dus allebei volkomen zinloos. En ontsnappen allebei aan de logische lijnen van een zingevend verhaal. Zodat de ik- figuur alleen maar over diens voorbije leven en raadselachtige dood kan vertellen in een verhaal dat opgetrokken is uit onsamenhangende alinea’s, die elkaar niet logisch of chronologisch opvolgen. In een verhaal dus dat zichzelf voortdurend ondermijnt. Dat zegt hij veel mooier dan ik: “Een woordenboek heeft meer weg van de wereld dan een roman, want de wereld is geen coherente reeks handelingen, maar een samenraapsel van waargenomen dingen. Je kijkt ernaar, losse voorwerpen worden een groep en krijgen door de geografische nabijheid betekenis. Als gebeurtenissen op elkaar volgen, denken we dat ze een verhaal vormen. Maar in woordenboeken bestaat geen tijd: ABC is niet méér of minder chronologisch dan BCA. Jouw leven in tijdsvolgorde beschrijven zou onzinnig zijn – mijn herinneringen aan jou zijn willekeurig. In mijn hoofd kom je tot leven in toevallige details, als knikkers die we uit een zak graaien”. "Zelfmoord" heeft dus met opzet niet de coherente samenhang van een roman, maar de losse heterogeniteit van een zak knikkers. Het is met andere woorden net zo heterogeen en vol grillige toevalligheden als het leven zelf.
Veel van de alinea’s ademen bovendien een absurde leegte. Bijvoorbeeld: “Jouw nabestaanden leven intenser door jouw zelfmoord. Wanneer verveling om de hoek loert of de spiegel hun plotseling de gruwelijke zinloosheid van hun leven in het gezicht gooit, hoeven ze maar aan je te denken en de pijn van het bestaan lijkt hun te verkiezen boven de angst om er niet meer te zijn. Zij kijken naar wat jij niet meer ziet. Zij luisteren naar wat jij niet meer hoort. En zij heffen het lied aan dat jij niet meer zingt. Jij bent het zwarte maar felle licht dat vanuit jouw nacht weer schijnt in de dag die zij niet meer zagen”. Mooi vind ik vooral het beeld van het “zwarte maar felle licht”: een bekende oxymoron die hier volgens mij het onbevattelijke van de zelfmoord nogmaals benadrukt. En van het gegeven dat juist die zelfmoord anderen intenser doet leven, ondanks de “gruwelijke zinloosheid” van dat leven en de dagen die zij niet echt meer zien. Ook wordt een depressie van de jeugdvriend op werkelijk ijzingwekkende wijze invoelbaar gemaakt: “Je tikte met je vingers tegen je schedel, hij klonk hol als een doodshoofd. Je had ineens geen hersens meer. Of het waren die van een ander”.
Toch is "Zelfmoord" niet overal zo zwartgallig. Want veel alinea’s zijn goed gevuld met wat Georges Perec, die door Levé zeer werd bewonderd, het “onder- gewone” noemde: dat wat zo normaal, triviaal of banaal is dat je het nauwelijks meer ziet. Bijvoorbeeld: “Je beweerde dat je ’s avonds kleiner was dan ’s ochtends omdat de wervels door de zwaartekracht werden samengedrukt.” Vrij bizar, maar tegelijk lijkt het te triviaal om te vermelden in een verhaal over de zelfmoord van een jeugdvriend. Net als de anekdotes over een na jaren weer teruggevonden horloge op de bodem van een drooggevallen rivier, of de uitweidingen over allerlei homopornobladen in cellofaan en een nog ongebruikte dildo die de jeugdvriend in een hotelkamer vond.
Maar voor de ik- figuur en zijn jeugdvriend zijn dat soort trivialiteiten niet van ondergeschikt belang. Net zo min als alle agenda’s die de jeugdvriend bewaarde, en die hij weer doorlas als hij twijfelde aan zijn bestaan. Net zo min als allerlei lijstjes die de jeugdvriend maakte. Net zo min als zijn diverse niet te duiden, maar wel heel kleurrijke en bonte dromen. En net zo min als zijn zelf opgelegde route in een voor hem onbekende stad: “Je besloot de eerste straat rechts te nemen, de tweede links, de eerste rechts, enzovoorts, rigoureus volgens dat systeem, en je niet te laten leiden door de charme van wat zich aandiende. Zo bracht je de dag door en af en toe keek je op je plattegrond om te zien waar de wetten van het toeval je heen brachten”. Want juist die wetten van het toeval intrigeren hem. Zoals ook het onder- gewone en de niet te duiden dromen hem intrigeren. In de volgens onze conventies samenhangende wereld kun je onderscheid maken tussen voor- en achtergrond en tussen hoofd- en bijzaak. Maar de ik- figuur en zijn jeugdvriend geloven niet in die conventies. Dus hebben zij alle aandacht voor die veronachtzaamde achtergrond en voor die ogenschijnlijke bijzaken. De ik- figuur en zijn jeugdvriend lijken dus allebei gefascineerd door de grillige en vaak niet opgemerkte schoonheid die onze zo absurde wereld ons biedt. En door andere, niet- conventionele manieren om naar die wereld te kijken, dus om dingen te kunnen zien en ervaren die je met een meer conventionele manier van kijken nooit zult zien.
De absurditeit en ontbrekende samenhang in "Zelfmoord" zijn uiteraard vaak deprimerend tot op het bot, en de zelfmoord van de jeugdvriend en Levé zelf lijken natuurlijk ultieme bevestigingen van de totale zinloosheid. De gefragmenteerde, niet- samenhangende vorm van "Zelfmoord" kun je eveneens als bevestiging van de zinloosheid zien. Zelf echter bewonder ik daarnaast toch ook de schoonheid en originaliteit van Levé’s stijl, en ik hou van zijn aandacht voor het onder- gewone. Ook hou ik van zijn zoektocht naar nieuwe, ongewone perspectieven op de wereld. Bovendien bewonder ik hoe hij het onverklaarbare onverklaard laat, hoe hij het raadselachtige als raadsel bewaart, hoe hij het zinloze zinloos laat zijn, en hoe hij het onsamenhangende ook echt als onsamenhangend toont. En daarvan word ik, tot mijn eigen verbazing, dan weer opgetogen.
Ik ben dus blij dat ik kort achter elkaar twee boeken heb gelezen van Édouard Levé, die allebei mooi zijn vertaald door Katrien Vandenberghe. Levé’s fotografische projecten schijnen trouwens net zo fascinerend te zijn, en zijn ook voor een groot deel via internet toegankelijk. Binnenkort ga ik daar misschien naar op zoek. Maar eerst moet ik even bijkomen.
1
Reageer op deze recensie