Lezersrecensie
Zwijgpijn en veerkracht van vele generaties vrouwen
"Zwijgpijn" is de debuutroman van Janine Meins (1971). Het gaat over traumatiserende vrouwenmishandeling in vele vormen, die bovendien van generatie op generatie wordt doorgegeven, en die elke keer opnieuw wordt verzwegen. Zodat de pijn en het zwijgen over die pijn van generatie op generatie voortleeft. Dit boek heeft dus een missie: het doorbreken van die zwijgpijn, het beëindigen van de stilte over vrouwenmishandeling. En ook het beter begrijpen van het zwijgen van zovele vrouwen over wat er met hen is gebeurd. Het boek heeft autobiografische achtergronden, zo meen ik te begrijpen. Daarnaast put de auteur uit vele gesprekken met ervaringsdeskundige vrouwen, en berust haar verhaal op grondig historisch bronnenonderzoek. De pijn die ze beschrijft is dus niet verzonnen, maar is doorvoeld, door haarzelf en door velen met haar. Toch is het boek geen documentaire, geen autobiografie, en geen pamflet, maar een roman: een boek dus waarin verbeelding centraal staat. Want Meins schrijft geen aanklacht, en geen letterlijke weergave van opgetekende ervaringen, maar ze zegt in haar nawoord “taal en betekenis [te hebben] willen vinden om de complexiteit van het lot van mannen en vrouwen op en over de grens te duiden”. En daar is fantasie voor nodig, verbeeldingskracht, fictie: een soort denken en schrijven dat dieper tast dan documentaire teksten. Dus: een roman. En een genuanceerde roman bovendien, zonder de beschuldigende en scherpe ‘mannen zijn de daders en vrouwen zijn de slachtoffers’- polariteit die bij onderwerpen als dit zo voor de hand ligt.
De hoofdpersoon en ik- figuur heet dan ook Anne, en niet Janine. Anne ontvluchtte lang geleden een huwelijk met traumatiserend huiselijk geweld, en haar dochter onthult jaren daarna een niet minder heftig en pijnlijk geheim. Waarover Anne belooft te zwijgen, maar niet kan zwijgen. Ze wil bovendien weten, begrijpen, taal en betekenis geven aan wat nog geen taal en betekenis heeft. Ze onderzoekt daarom haar familiegeschiedenis, en de pijnlijke ervaringen van diverse voormoeders vele decennia terug, om de bronnen van alle trauma’s beter te kunnen bevatten. Een belangrijke conclusie wordt meteen in de openingsregels onthuld: “Mijn oorspronkelijke naam was Antje. Volgens de voormoederlijn bracht de naam Antje ongeluk. Over dat ongeluk werd vervolgens gezwegen”. Pakkende en bondige openingszinnen, die naar mijn smaak bovendien treffend voelbaar maken dat het bij dit soort transgenerationeel doorgegeven trauma’s niet gaat om iets wat zomaar begrepen kan worden, maar eerder om een voor het verstand onbevattelijke vloek. Wat later nog versterkt wordt door zinnen als: “Toch vond ik aanvankelijk niets. Er was zwijgen, en daarin lag vooral miskenning en leegte. […] Ik vond wel iets anders. Iets dat mijn bevattingsvermogen te boven ging. Hoe mijn verstand ook zocht naar de logica, die was er gewoon niet”. Anne zoekt volgens mij, net als Janine Meins zelf, naar taal en betekenis die de complexiteit van deze transgenerationele zwijgpijn kon duiden. Maar daarbij wil ze tevens recht doen aan die complexiteit, en aan het gegeven dat de logica ontbreekt. Zodat we geen verhaal krijgen waarin alles logisch verklaard is, en ook geen boek waarin al het onverklaarbare is gladgestreken. Nogmaals: we lezen een roman. Een roman bovendien die de complexiteit wil tonen, en duiden, maar niet wil wegpoetsen.
In die roman gaan we voortdurend heen en weer in de tijd: hoofdstukken in het hier en nu worden afgewisseld met historische hoofdstukken over voormoeders eeuwen geleden. In de hoofdstukken zelf worden dialogen, introspectieve passages en flashbacks op levendige wijze gecombineerd. Dat is vernuftig gedaan. Het zorgt voor variatie en afwisseling, en bovendien had een in één stijl en toon geschreven verhaal minder recht gedaan aan de complexiteit van de thematiek. Wel vond ik dat sommige verbanden tussen heden en verleden te uitvoerig werden uitgelegd, en dat de boodschap enkele keren iets te expliciet werd toegelicht, zodat mijn eigen verbeelding – mijn eigen vermogen om complexiteit te duiden- soms te weinig geactiveerd werd. Maar dat is een kwestie van smaak: het boek is immers OOK een boek met een missie, en dat vraagt misschien juist om dit soort expliciete en nadrukkelijke uitleg. Zeker bij deze urgente en belangrijke missie. Trouwens, in veel passages werd mijn verbeelding juist wel geactiveerd, en al te makkelijke oordelen en conclusies worden steeds juist zorgvuldig vermeden. Wel waren een paar zinnen mij te sentimenteel, maar ook dat is een kwestie van smaak: ze sluiten aan de andere kant immers wel naadloos aan op de heftigheid van de zo aangrijpende inhoud. En veel bovengemiddeld navrante zinnen sleepten mij trouwens helemaal mee, precies om die reden. Ook voelde ik soms wat twijfels bij de vaak herhaalde gedachte dat liefde alles overwint. Iets in mij vreest namelijk dat sommige trauma’s zo pijnlijk zijn dat ook liefde niet meer helpt. Tegelijk echter vind ik het wel een heel mooie gedachte, waarin ik meer zou WILLEN geloven. En bij diverse passages in "Zwijgpijn" GELOOFDE ik zelfs in die gedachte. Tot mijn eigen verbazing, zo geef ik toe. Bovendien vind ik het mooi hoe deze gedachte, ondanks alle traumatische ellende, toch zo sterk doorklinkt. En dat dit boek ook daardoor niet in een eendimensionale klaagzang ontaardt. Hetgeen bij deze thematiek makkelijk had gekund, en zelfs heel begrijpelijk was geweest.
Bij meerdere passages zat ik bovendien instemmend te knikken. Bijvoorbeeld bij de volgende, over voormoeder Elisabeth in mei 1764, die na een aaneenschakeling van pijnlijkheden en verdriet het volgende ervaart: “Ze was dankbaar als het zonlicht haar bereikte, ze de grond onder haar kon bewerken en de gewassen onder haar handen tot bloei kwamen. In de tuin kwam ze tot leven en kreeg ze lucht. Langzaam maar zeker keerde haar vertrouwen in haar toekomst terug”. Dat soort zinnen maken de niet geringe veerkracht van Elisabeth naar mijn smaak mooi voelbaar. Alsook haar eerder al overtuigend overgebrachte geloof in de harmonie van de natuur, in het één zijn met die natuur, en in de herstellende kracht van de natuur. Dat troost en kracht gevende geloof heeft ook Anne zelf. Wat, anno 2013, blijkt in een jeugdherinnering aan jaren geleden: “Het waren momenten van verwondering geweest. Januari 1980. Buiten in het schijnsel van licht. Zomaar, ineens, dwarrelden dikke vlokken sneeuw in een steeds hoger tempo op mijn kindergezicht. Ik bleef maar omhoogkijken, de donkere nacht in. Volgde een vlok, vanuit de nacht die steeds dichterbij kwam en op mijn mond viel, het tintelde. Vlok na vlok, in een steeds wisselend tempo vielen ze op mijn gezicht. Het sneeuwen hield soms even op, en begon dan opnieuw. Binnen in de huizen brandde licht. Voor mij als tienjarige waren deze momenten pure magie, een mystiek moment in de tijd. Sneeuwvlokken die als witte engelen zweefden voordat ze de koude grond raakten. Ze fluisterden een ‘alles is goed, alles is goed, alles is goed’”. Zelf heb ik als agnosticus weinig met engelen. Maar die zomaar ineens vallende sneeuwvlokken vond ik wel mooi symbolisch voor de onverklaarbare lichtpuntjes die Anne en haar lotgenoten, ondanks alle ellende en tegenspoed, zomaar ineens kunnen ervaren. Als onverwachte en verfrissende onderbrekingen van de donkere nacht. Als een soort genade die je vanuit het niets toevalt, en die precies daardoor extra genadig aanvoelt. Of als een soort onverklaarbare innerlijke veerkracht die je niet kunt verklaren, maar die er wel is. Of als een raadselachtige overgave aan wat is, gecombineerd met een verzoening met wat was. Als momenten van verwondering ook die je niet verklaren kunt, maar die juist daardoor des te intenser zijn. En dat alles komt in deze passage fraai naar voren, naar mijn smaak.
Ik beken dat ik in het dagelijks leven liever wegkijk van allerlei ellende. Als lezer van dit boek moest ik dus helemaal uit mijn comfortzone stappen. Maar dat is juist goed, voor mij maar ook voor andere lezers. Want dit soort urgente problematiek mogen we gewoon niet negeren. Weliswaar lees ik liever geen romans met zoveel autobiografische of realistische lading, omdat ik – terecht of ten onrechte- nou eenmaal meer houd van boeken die mijn verbeelding activeren en oprekken. Maar "Zwijgpijn" is, ondanks zijn maar al te realistische inhoud, wel degelijk een boek dat aan mijn verbeelding appelleerde, door zijn vorm (de afwisseling van hedendaagse en historische hoofdstukken) en vaak ook door zijn stijl. Bovendien maakt het boek niet alleen de zwijgpijn voelbaar, maar ook de veerkracht en de troostende overgave aan wat is. "Zwijgpijn" vond ik kortom verdienstelijk door zijn missie én door zijn verbeeldingskracht, dus als statement én als roman. En dat verdient een compliment.
De hoofdpersoon en ik- figuur heet dan ook Anne, en niet Janine. Anne ontvluchtte lang geleden een huwelijk met traumatiserend huiselijk geweld, en haar dochter onthult jaren daarna een niet minder heftig en pijnlijk geheim. Waarover Anne belooft te zwijgen, maar niet kan zwijgen. Ze wil bovendien weten, begrijpen, taal en betekenis geven aan wat nog geen taal en betekenis heeft. Ze onderzoekt daarom haar familiegeschiedenis, en de pijnlijke ervaringen van diverse voormoeders vele decennia terug, om de bronnen van alle trauma’s beter te kunnen bevatten. Een belangrijke conclusie wordt meteen in de openingsregels onthuld: “Mijn oorspronkelijke naam was Antje. Volgens de voormoederlijn bracht de naam Antje ongeluk. Over dat ongeluk werd vervolgens gezwegen”. Pakkende en bondige openingszinnen, die naar mijn smaak bovendien treffend voelbaar maken dat het bij dit soort transgenerationeel doorgegeven trauma’s niet gaat om iets wat zomaar begrepen kan worden, maar eerder om een voor het verstand onbevattelijke vloek. Wat later nog versterkt wordt door zinnen als: “Toch vond ik aanvankelijk niets. Er was zwijgen, en daarin lag vooral miskenning en leegte. […] Ik vond wel iets anders. Iets dat mijn bevattingsvermogen te boven ging. Hoe mijn verstand ook zocht naar de logica, die was er gewoon niet”. Anne zoekt volgens mij, net als Janine Meins zelf, naar taal en betekenis die de complexiteit van deze transgenerationele zwijgpijn kon duiden. Maar daarbij wil ze tevens recht doen aan die complexiteit, en aan het gegeven dat de logica ontbreekt. Zodat we geen verhaal krijgen waarin alles logisch verklaard is, en ook geen boek waarin al het onverklaarbare is gladgestreken. Nogmaals: we lezen een roman. Een roman bovendien die de complexiteit wil tonen, en duiden, maar niet wil wegpoetsen.
In die roman gaan we voortdurend heen en weer in de tijd: hoofdstukken in het hier en nu worden afgewisseld met historische hoofdstukken over voormoeders eeuwen geleden. In de hoofdstukken zelf worden dialogen, introspectieve passages en flashbacks op levendige wijze gecombineerd. Dat is vernuftig gedaan. Het zorgt voor variatie en afwisseling, en bovendien had een in één stijl en toon geschreven verhaal minder recht gedaan aan de complexiteit van de thematiek. Wel vond ik dat sommige verbanden tussen heden en verleden te uitvoerig werden uitgelegd, en dat de boodschap enkele keren iets te expliciet werd toegelicht, zodat mijn eigen verbeelding – mijn eigen vermogen om complexiteit te duiden- soms te weinig geactiveerd werd. Maar dat is een kwestie van smaak: het boek is immers OOK een boek met een missie, en dat vraagt misschien juist om dit soort expliciete en nadrukkelijke uitleg. Zeker bij deze urgente en belangrijke missie. Trouwens, in veel passages werd mijn verbeelding juist wel geactiveerd, en al te makkelijke oordelen en conclusies worden steeds juist zorgvuldig vermeden. Wel waren een paar zinnen mij te sentimenteel, maar ook dat is een kwestie van smaak: ze sluiten aan de andere kant immers wel naadloos aan op de heftigheid van de zo aangrijpende inhoud. En veel bovengemiddeld navrante zinnen sleepten mij trouwens helemaal mee, precies om die reden. Ook voelde ik soms wat twijfels bij de vaak herhaalde gedachte dat liefde alles overwint. Iets in mij vreest namelijk dat sommige trauma’s zo pijnlijk zijn dat ook liefde niet meer helpt. Tegelijk echter vind ik het wel een heel mooie gedachte, waarin ik meer zou WILLEN geloven. En bij diverse passages in "Zwijgpijn" GELOOFDE ik zelfs in die gedachte. Tot mijn eigen verbazing, zo geef ik toe. Bovendien vind ik het mooi hoe deze gedachte, ondanks alle traumatische ellende, toch zo sterk doorklinkt. En dat dit boek ook daardoor niet in een eendimensionale klaagzang ontaardt. Hetgeen bij deze thematiek makkelijk had gekund, en zelfs heel begrijpelijk was geweest.
Bij meerdere passages zat ik bovendien instemmend te knikken. Bijvoorbeeld bij de volgende, over voormoeder Elisabeth in mei 1764, die na een aaneenschakeling van pijnlijkheden en verdriet het volgende ervaart: “Ze was dankbaar als het zonlicht haar bereikte, ze de grond onder haar kon bewerken en de gewassen onder haar handen tot bloei kwamen. In de tuin kwam ze tot leven en kreeg ze lucht. Langzaam maar zeker keerde haar vertrouwen in haar toekomst terug”. Dat soort zinnen maken de niet geringe veerkracht van Elisabeth naar mijn smaak mooi voelbaar. Alsook haar eerder al overtuigend overgebrachte geloof in de harmonie van de natuur, in het één zijn met die natuur, en in de herstellende kracht van de natuur. Dat troost en kracht gevende geloof heeft ook Anne zelf. Wat, anno 2013, blijkt in een jeugdherinnering aan jaren geleden: “Het waren momenten van verwondering geweest. Januari 1980. Buiten in het schijnsel van licht. Zomaar, ineens, dwarrelden dikke vlokken sneeuw in een steeds hoger tempo op mijn kindergezicht. Ik bleef maar omhoogkijken, de donkere nacht in. Volgde een vlok, vanuit de nacht die steeds dichterbij kwam en op mijn mond viel, het tintelde. Vlok na vlok, in een steeds wisselend tempo vielen ze op mijn gezicht. Het sneeuwen hield soms even op, en begon dan opnieuw. Binnen in de huizen brandde licht. Voor mij als tienjarige waren deze momenten pure magie, een mystiek moment in de tijd. Sneeuwvlokken die als witte engelen zweefden voordat ze de koude grond raakten. Ze fluisterden een ‘alles is goed, alles is goed, alles is goed’”. Zelf heb ik als agnosticus weinig met engelen. Maar die zomaar ineens vallende sneeuwvlokken vond ik wel mooi symbolisch voor de onverklaarbare lichtpuntjes die Anne en haar lotgenoten, ondanks alle ellende en tegenspoed, zomaar ineens kunnen ervaren. Als onverwachte en verfrissende onderbrekingen van de donkere nacht. Als een soort genade die je vanuit het niets toevalt, en die precies daardoor extra genadig aanvoelt. Of als een soort onverklaarbare innerlijke veerkracht die je niet kunt verklaren, maar die er wel is. Of als een raadselachtige overgave aan wat is, gecombineerd met een verzoening met wat was. Als momenten van verwondering ook die je niet verklaren kunt, maar die juist daardoor des te intenser zijn. En dat alles komt in deze passage fraai naar voren, naar mijn smaak.
Ik beken dat ik in het dagelijks leven liever wegkijk van allerlei ellende. Als lezer van dit boek moest ik dus helemaal uit mijn comfortzone stappen. Maar dat is juist goed, voor mij maar ook voor andere lezers. Want dit soort urgente problematiek mogen we gewoon niet negeren. Weliswaar lees ik liever geen romans met zoveel autobiografische of realistische lading, omdat ik – terecht of ten onrechte- nou eenmaal meer houd van boeken die mijn verbeelding activeren en oprekken. Maar "Zwijgpijn" is, ondanks zijn maar al te realistische inhoud, wel degelijk een boek dat aan mijn verbeelding appelleerde, door zijn vorm (de afwisseling van hedendaagse en historische hoofdstukken) en vaak ook door zijn stijl. Bovendien maakt het boek niet alleen de zwijgpijn voelbaar, maar ook de veerkracht en de troostende overgave aan wat is. "Zwijgpijn" vond ik kortom verdienstelijk door zijn missie én door zijn verbeeldingskracht, dus als statement én als roman. En dat verdient een compliment.
1
Reageer op deze recensie