Vindingrijke terugblik op een doodnormaal leven
Waar denk je aan vlak voordat je overlijdt? Voor deze vraag staat hoofdpersoon Farley als hij wordt getroffen door een hersenbloeding en bewegingloos op zijn badkamervloer ligt. Zijn leven trekt aan hem voorbij, maar herinnert hij zich juist de hoogte- of de dieptepunten?
Christine Dwyer-Hickey heeft in Het kille oog van de hemel, vertaald door Jetty Huisman, een ingenieuze manier gevonden om het levensverhaal van deze doodnormale man te vertellen. Met tijdsprongen van tien jaar blikt Farley terug op verschillende ups en downs, beginnend in 2010 en eindigend in 1940. Op deze manier grijpen de puzzelstukjes van zijn leven langzaam in elkaar, waardoor vooral zijn gedrag en emoties op latere leeftijd beter zijn te begrijpen. Het wordt bijvoorbeeld al snel duidelijk dat zijn vrouw jong is overleden, maar je krijgt pas echt de impact van dit voorval mee in de jaren zeventig, waarin haar dood pas achter hem ligt.
'Het is lang geleden dat hij in deze kamer is geweest – misschien wel maanden – en sowieso de eerste keer sinds haar overlijden dat hij hier nuchter binnenkomt. De deur van de kleerkast staat op een kier; er piepen mouwen van haar kleren naar buiten, een bruine leren laars is eronder gerold. Al het beddengoed is weg, en hij reageert geschokt als hij de kale matras ziet.'
Toch voelt dit boek bovenal als een geheel door de details die Dwyer-Hickey in de verschillende tijdsvakken laat terugkomen. Dit zijn vaak alledaagse voorwerpen, zoals een tasje van een bekend warenhuis in Dublin. In 2010 vervoert Farley hierin een pak naar de stomerij, in de jaren zeventig komt hetzelfde tasje terug wanneer zijn buurvrouw hierin een postpakketje voor hem heeft bewaard.
Dit soort kleine verwijzingen zijn niet voldoende om de verschillende tijdsvakken echt van elkaar te onderscheiden. Je merkt dat Farley jonger wordt door de beslissingen die hij neemt. Je krijgt zijn laatste werkdag voor zijn pensioen mee, maar ook de avond waarop hij zijn vrouw ontmoet, waardoor hij als twintiger zijn voorgenomen emigratie naar Australië afblaast. Toch merk je aan de wereld om hem heen nauwelijks dat er zeventig jaar zijn verstreken. Dwyer-Hickey verwijst op een gekunstelde en vluchtige manier naar belangrijke politieke gebeurtenissen om de lezer weer even te herinneren aan het desbetreffende tijdvak waarin het verhaal zich afspeelt. Zo ziet Farley in de jaren tachtig een collectebus ten bate van hongerende Afrikaanse kinderen op de toonbank van een snackbar staan en hebben personages het in de vijftiger jaren over de politieke onrust in Indochina en Korea.
Daarnaast wordt een andere belofte op de achterflap niet ingelost, want naast het levensverhaal van Farley wordt ‘een bitterzoete lofzang op de stad Dublin’ beloofd. Je moet de Ierse hoofdstad wel heel goed kennen om hier iets van mee te krijgen. Er wordt gestrooid met plekken waarop de hoofdpersoon zich op enig moment bevindt of gebouwen die in de loop der jaren zijn gesloopt of een andere functie hebben gekregen. Nergens worden de fysieke of maatschappelijke veranderingen in de Ierse samenleving echt uitgediept, want het boek is simpelweg te kort en compact om zowel een persoonlijke geschiedenis als de veranderingen van een stad goed uit de doeken te doen.
Dwyer-Hickey heeft de pech dat landgenoten als John Boyne (Wat het hart verwoest) en Anne Griffin (Als alles is gezegd) de afgelopen jaren een vergelijkbaar verhaal hebben verteld, waarin het leven van de hoofdpersoon natuurlijker is verbonden met de veranderingen in de twintigste-eeuwse Ierse samenleving. Door het succes van deze recente titels is het jammer dat we bijna tien jaar moesten wachten op de Nederlandse vertaling van Het kille oog van de hemel, want ondanks dat de lofzang op Dublin niet wordt waargemaakt, is de manier waarop het levensverhaal van hoofdpersoon Farley wordt verteld bijzonder lezenswaardig.
Reageer op deze recensie