Lezersrecensie
Adelmund flikt het weer!
(Deze recensie verscheen eerder in Fantastische Vertellingen 54, juni 2020.)
Martijn Adelmund houdt niet van grenzen, in ieder geval niet in de literatuur. Hij trekt er zich niets van aan en gaat zijn eigen gang. De grenzen tussen fictie en feiten, tussen woord en beeld, literair en genre, proza en poëzie, ze bestaan in zijn oeuvre niet. En "De Wolffs Bestiarium" is daar het bewijs van.
Wanneer je het boek openslaat denk je wellicht dat het een moeilijk te lezen wetenschappelijke verhandeling is: tekeningen, encyclopedie-achtige opsommingen (het bestiarium), van die voetnoten met cijfertjes, ook al zijn ze aan de zijkant geplaatst, gedichten, zwarte bladzijden, appendices, een index. Maar dat is absoluut niet het geval!
Het laatste appendix is getiteld “poëzierecensie” en opent met: “Hier vindt u (g)een recensie van de hand van Anton Quist.” Het is een op zichzelf staande tekst, “een bespreking van de dichter, kunstenaar en poëet Wijnand Steemers, die onder sommigen bekendstaat als Nederlands grootste surrealistische dichter.” Wijnand Steemers is een bestaande auteur, geboren in Wageningen waar Adelmund enkele jaren stadsdichter was. Steemers publiceerde in 2018 Ja, Ick Wil, of Het maaiveld, een filosofie van de zeis : aroman in omgekeerd perspectief, maar omdat die roman niet direct iets te maken heeft met De Wolffs Bestiarium mag deze recensie toch ook worden beschouwd als een reflectie van Martijn Adelmund op zijn eigen roman. De constatering “Het stelt de recensent wel voor een probleem” past immers de bespreker van De Wolffs Bestiarium, ook al is de motivatie daarvan – “Hoe bespreek je een ongestructureerde deconstructivistische roman? Het is een onding, prachtig maar onpraktisch.” – hooguit de weergave van een eerste indruk. Want De Wolffs Bestiarium is allesbehalve ongestructureerd, met als voorbeeld de vermelding, even later in deze bespreking, op bladzijde 413, van bladzijde 116 als het minimale aantal bladzijden van een boek, en wanneer je dan terugbladert naar bladzijde 116 van De Wolffs Bestiarium, dan vind je daar misschien wel de kern van deze roman. Bizar toeval? Ja, wellicht wel, want de aroman Ja, Ick Wil van Wijnand Steemers is inderdaad 116 bladzijden lang. Deze bespreking in appendix D, die eigenlijk (g)een relatie heeft met De Wolffs Bestiarium, stelt ook: “En het is natuurlijk onleesbaar. Dat is geen waardeoordeel, simpelweg een constatering. Het boek spartelt tegen, het is weerbarstig.” Precies de eerste indruk die je bij De Wolffs Bestiarium kunt hebben en die daarna onjuist blijkt te zijn. En: “Het daagt ook de recensent uit: want hoe bespreek je een aroman? Hoe bespreek je Bert Schierbeeks Het boek IK (1951)? Zou het werkelijk uitmaken of je zo’n boek van voor naar achter leest of slechts fragmentarisch? Hoe bespreek je een aroman. Antwoord: dat doe je niet.” Maar De Wolffs Bestiarium is alleen bij de eerste indruk een aroman en ik ga hem dus ook bespreken, of er in ieder geval wat over zeggen.
"De Wolffs Bestiarium" is, zoals nadrukkelijk op de cover staat, een roman, en het maakt wel degelijk uit of je het van voor naar achter leest. Het is een literaire roman over de bibliothecaris Anton Quist; een fantastische roman over demonen die onze wereld willen binnendringen; maar ook een thriller die begint met de moord op een Syrische vluchteling. Het is een vormexperiment als uit de jaren zestig en zeventig, de tijd van de ready made en, inderdaad, Bert Schierbeek, met dit verschil, dat De Wolffs Bestiarium wél leesbaar is, uitstekend leesbaar zelfs. Het is spannend en heeft het humoristische dat mij af en toe aan De goede zoon van Rob van Essen deed denken, een associatie die versterkt wordt door de tweede verhaallijn, over inspecteur Ashrav, die de moord op de Syriër probeert op te lossen en thuis de zorg over zijn dementerende vader heeft. Nee, De Wolffs Bestiarium is geen aroman.
Het verhaal mag de lezer verder zelf ondergaan, ik beperk mij tot enkele opmerkingen over de samenhang van de verschillende elementen, een samenhang die voor de lezer al snel duidelijk is en steeds duidelijker wordt, maar waarmee ik wellicht de aarzeling bij sommigen kan wegnemen, waardoor ze het boek toch nog ter hand zullen nemen.
Op de eerste plaats natuurlijk het Bestiarium. Een bestiarium is een soort van natuurhistorische encyclopedie met veel tekeningen om de diverse dieren te tonen. Het zijn mooie oude boeken met veel fabeldieren omdat de kennis nog niet helemaal wetenschappelijk onderbouwd was. Naar de bestiariums uit de oudheid wordt volop verwezen: de Natuurlyke Historie van Louis Renard (1782), de Rochester Bestiary uit de veertiende eeuw, het bestiarium van Ulisse Aldrovandi (1522-1605). Het opnemen van een bestiarium door de roman heen, lijkt een haast onvermijdelijk gevolg van de situatie waarin de hoofdpersoon zit. Als bibliothecaris draagt hij bij aan een tentoonstelling van bestiariums, en buiten zijn werk is hij bezig een bestiarium te maken op basis van de tekeningen van zijn oude vriend Maarten de Wolff. De verschillende lemma’s van dat bestiarium, van A tot Z, zijn een deel van de wereld van Anton Quist, de wereld van deze roman. En omgekeerd dringt de wereld van Anton Quist, met veel humor, ook door in zijn bestiarium, bijvoorbeeld bij het lemma Anton: “Anton (Antonius errans) (eigennaam) 1 persoon die ronddoolt in een bibliotheek.7”
En daar hebben we dan meteen de voetnoten. Die niet in de voet, maar in de marge zijn geplaatst en daardoor niet buiten het verhaal vallen maar er gewoon onderdeel van zijn, soms zelfs fysiek in de hoofdlijn van het verhaal doordringen, of het zelfs overnemen. En ook hier weer de humor. Zo stelt de hiervoor vermeldde voetnoot 7: “Dit ben ik. Ja, toegegeven, het is wat bijzonder om jezelf in een bestiarium te schrijven. Maar toch: ik ben geen ding of plant en ik besta in de natuurlijke wereld.” En let op: niet ‘beschrijven’ maar “schrijven”.
En naast de tekeningen, de lemma’s van het bestiarium, de voetnoten in de marge, de wederwaardigheden van Anton Quist en inspecteur Ashrav zijn er ook nog de gedichten, die in witte letters op zwarte bladzijden over het verhaal verspreid zijn, als de achterkant van de spiegel die deze roman biedt. Ook deze gedichten vormen een onderdeel van de wereld van Anton Quist, die een groot bewonderaar is van de dichter W.B. Yeats, die schreef over de demon die in deze roman aanwezig is. Anton Quist heeft de gedichten geschreven, zoals de bespreking van de aroman van Steemers “(g)een recensie” van hem is.
Er is nog meer, zoals het wriemelende beestjesschrift, de rol van oude drukkers, bibliotheken, boeken, bezieling… Maar dat mag iedereen zelf gaan ervaren. Belangrijker is om te constateren dat deze roman de expressie lijkt te zijn van de schrijver Martijn Adelmund, opgeleid tot bibliothecaris, auteur van de lange Mysteries In-reeks bij Bruna, stadsdichter van Wageningen, veelvuldig samenwerkend met tekenaars, een boekenliefhebber met een voorkeur voor het fantastische.
En vanuit al die talenten en hoedanigheden heeft hij, samen met tekenaar Maarten de Wolff en uitgever Jasper Polane, met De Wolffs Bestiarium een uniek boek gemaakt voor boekenliefhebbers, die nu al een plaats hoort te krijgen in de Nederlandse literatuurgeschiedenis.
Martijn Adelmund houdt niet van grenzen, in ieder geval niet in de literatuur. Hij trekt er zich niets van aan en gaat zijn eigen gang. De grenzen tussen fictie en feiten, tussen woord en beeld, literair en genre, proza en poëzie, ze bestaan in zijn oeuvre niet. En "De Wolffs Bestiarium" is daar het bewijs van.
Wanneer je het boek openslaat denk je wellicht dat het een moeilijk te lezen wetenschappelijke verhandeling is: tekeningen, encyclopedie-achtige opsommingen (het bestiarium), van die voetnoten met cijfertjes, ook al zijn ze aan de zijkant geplaatst, gedichten, zwarte bladzijden, appendices, een index. Maar dat is absoluut niet het geval!
Het laatste appendix is getiteld “poëzierecensie” en opent met: “Hier vindt u (g)een recensie van de hand van Anton Quist.” Het is een op zichzelf staande tekst, “een bespreking van de dichter, kunstenaar en poëet Wijnand Steemers, die onder sommigen bekendstaat als Nederlands grootste surrealistische dichter.” Wijnand Steemers is een bestaande auteur, geboren in Wageningen waar Adelmund enkele jaren stadsdichter was. Steemers publiceerde in 2018 Ja, Ick Wil, of Het maaiveld, een filosofie van de zeis : aroman in omgekeerd perspectief, maar omdat die roman niet direct iets te maken heeft met De Wolffs Bestiarium mag deze recensie toch ook worden beschouwd als een reflectie van Martijn Adelmund op zijn eigen roman. De constatering “Het stelt de recensent wel voor een probleem” past immers de bespreker van De Wolffs Bestiarium, ook al is de motivatie daarvan – “Hoe bespreek je een ongestructureerde deconstructivistische roman? Het is een onding, prachtig maar onpraktisch.” – hooguit de weergave van een eerste indruk. Want De Wolffs Bestiarium is allesbehalve ongestructureerd, met als voorbeeld de vermelding, even later in deze bespreking, op bladzijde 413, van bladzijde 116 als het minimale aantal bladzijden van een boek, en wanneer je dan terugbladert naar bladzijde 116 van De Wolffs Bestiarium, dan vind je daar misschien wel de kern van deze roman. Bizar toeval? Ja, wellicht wel, want de aroman Ja, Ick Wil van Wijnand Steemers is inderdaad 116 bladzijden lang. Deze bespreking in appendix D, die eigenlijk (g)een relatie heeft met De Wolffs Bestiarium, stelt ook: “En het is natuurlijk onleesbaar. Dat is geen waardeoordeel, simpelweg een constatering. Het boek spartelt tegen, het is weerbarstig.” Precies de eerste indruk die je bij De Wolffs Bestiarium kunt hebben en die daarna onjuist blijkt te zijn. En: “Het daagt ook de recensent uit: want hoe bespreek je een aroman? Hoe bespreek je Bert Schierbeeks Het boek IK (1951)? Zou het werkelijk uitmaken of je zo’n boek van voor naar achter leest of slechts fragmentarisch? Hoe bespreek je een aroman. Antwoord: dat doe je niet.” Maar De Wolffs Bestiarium is alleen bij de eerste indruk een aroman en ik ga hem dus ook bespreken, of er in ieder geval wat over zeggen.
"De Wolffs Bestiarium" is, zoals nadrukkelijk op de cover staat, een roman, en het maakt wel degelijk uit of je het van voor naar achter leest. Het is een literaire roman over de bibliothecaris Anton Quist; een fantastische roman over demonen die onze wereld willen binnendringen; maar ook een thriller die begint met de moord op een Syrische vluchteling. Het is een vormexperiment als uit de jaren zestig en zeventig, de tijd van de ready made en, inderdaad, Bert Schierbeek, met dit verschil, dat De Wolffs Bestiarium wél leesbaar is, uitstekend leesbaar zelfs. Het is spannend en heeft het humoristische dat mij af en toe aan De goede zoon van Rob van Essen deed denken, een associatie die versterkt wordt door de tweede verhaallijn, over inspecteur Ashrav, die de moord op de Syriër probeert op te lossen en thuis de zorg over zijn dementerende vader heeft. Nee, De Wolffs Bestiarium is geen aroman.
Het verhaal mag de lezer verder zelf ondergaan, ik beperk mij tot enkele opmerkingen over de samenhang van de verschillende elementen, een samenhang die voor de lezer al snel duidelijk is en steeds duidelijker wordt, maar waarmee ik wellicht de aarzeling bij sommigen kan wegnemen, waardoor ze het boek toch nog ter hand zullen nemen.
Op de eerste plaats natuurlijk het Bestiarium. Een bestiarium is een soort van natuurhistorische encyclopedie met veel tekeningen om de diverse dieren te tonen. Het zijn mooie oude boeken met veel fabeldieren omdat de kennis nog niet helemaal wetenschappelijk onderbouwd was. Naar de bestiariums uit de oudheid wordt volop verwezen: de Natuurlyke Historie van Louis Renard (1782), de Rochester Bestiary uit de veertiende eeuw, het bestiarium van Ulisse Aldrovandi (1522-1605). Het opnemen van een bestiarium door de roman heen, lijkt een haast onvermijdelijk gevolg van de situatie waarin de hoofdpersoon zit. Als bibliothecaris draagt hij bij aan een tentoonstelling van bestiariums, en buiten zijn werk is hij bezig een bestiarium te maken op basis van de tekeningen van zijn oude vriend Maarten de Wolff. De verschillende lemma’s van dat bestiarium, van A tot Z, zijn een deel van de wereld van Anton Quist, de wereld van deze roman. En omgekeerd dringt de wereld van Anton Quist, met veel humor, ook door in zijn bestiarium, bijvoorbeeld bij het lemma Anton: “Anton (Antonius errans) (eigennaam) 1 persoon die ronddoolt in een bibliotheek.7”
En daar hebben we dan meteen de voetnoten. Die niet in de voet, maar in de marge zijn geplaatst en daardoor niet buiten het verhaal vallen maar er gewoon onderdeel van zijn, soms zelfs fysiek in de hoofdlijn van het verhaal doordringen, of het zelfs overnemen. En ook hier weer de humor. Zo stelt de hiervoor vermeldde voetnoot 7: “Dit ben ik. Ja, toegegeven, het is wat bijzonder om jezelf in een bestiarium te schrijven. Maar toch: ik ben geen ding of plant en ik besta in de natuurlijke wereld.” En let op: niet ‘beschrijven’ maar “schrijven”.
En naast de tekeningen, de lemma’s van het bestiarium, de voetnoten in de marge, de wederwaardigheden van Anton Quist en inspecteur Ashrav zijn er ook nog de gedichten, die in witte letters op zwarte bladzijden over het verhaal verspreid zijn, als de achterkant van de spiegel die deze roman biedt. Ook deze gedichten vormen een onderdeel van de wereld van Anton Quist, die een groot bewonderaar is van de dichter W.B. Yeats, die schreef over de demon die in deze roman aanwezig is. Anton Quist heeft de gedichten geschreven, zoals de bespreking van de aroman van Steemers “(g)een recensie” van hem is.
Er is nog meer, zoals het wriemelende beestjesschrift, de rol van oude drukkers, bibliotheken, boeken, bezieling… Maar dat mag iedereen zelf gaan ervaren. Belangrijker is om te constateren dat deze roman de expressie lijkt te zijn van de schrijver Martijn Adelmund, opgeleid tot bibliothecaris, auteur van de lange Mysteries In-reeks bij Bruna, stadsdichter van Wageningen, veelvuldig samenwerkend met tekenaars, een boekenliefhebber met een voorkeur voor het fantastische.
En vanuit al die talenten en hoedanigheden heeft hij, samen met tekenaar Maarten de Wolff en uitgever Jasper Polane, met De Wolffs Bestiarium een uniek boek gemaakt voor boekenliefhebbers, die nu al een plaats hoort te krijgen in de Nederlandse literatuurgeschiedenis.
2
Reageer op deze recensie