Lezersrecensie
Romandebuut van een geroutineerde romancier
Hij heeft een rare literaire carrière, de auteur en historicus Jeroen Kuypers. In boekvorm debuterend in 2004 met het essay Hitler verovert Parijs en pas nu, in 2020, een tweede boek, opnieuw over aan stad die Hitler verovert, nu Rotterdam. Met Nu ik je nooit meer zie is het deze keer geen essay maar een roman, alsof de historicus eindelijk literaire ambities heeft verwezenlijkt. Maar weinig is minder waar.
Kuypers is altijd literator in de breedste zin geweest en in de tussenliggende zestien jaren heeft hij allesbehalve stil gezeten. Onder de naam Max Moragie publiceerde hij een handvol titels; aanvankelijk thrillers als Bezettingsgeld (2003), dat genomineerd werd voor de Gouden Strop, Dodemanschantage (2004), Vals gedacht (2007) en Witse Dubbelspel (2011), maar de laatste jaren zijn de publicaties van Moragie steeds meer alternatieve geschiedenissen, waarin zijn ervaring als schrijver van thrillers en zijn opleiding als historicus samenvloeien. Een aantal van deze verhalen verzamelde hij in de verhalenbundel Behuisde tijd (2019).
Maar dat was nog niet genoeg voor Kuypers en vanaf 2010 publiceerde hij onder de naam Roel Thijssen ook nog een zestal thrillerachtige oorlogsromans vol actie en spionage, die zich afspelen Zuidoost-Azië, met als eerste Broederbloed (2010) en voorlopig laatste Het Birma bedrog (2019).
En van 2011 tot 2013 ook nog drie spionageromans als Peter Marx.
En daarnaast ook auteur van tal van essays in diverse tijdschriften en kranten.
En redacteur van het literaire tijdschrift Deus Ex Machina.
En interviewer.
En…
Maar al zijn activiteiten wortelen in meer of mindere mate in zijn hoedanigheid als historicus, ook de roman Nu ik je nooit meer zie over een Joodse broer en zus uit Oostenrijk, die in 1936 uitwijken naar Rotterdam. Dat hij deze geschiedenis onder eigen naam publiceert, geeft weer dat hij als auteur gegroeid is naar zijn eigen historie, niet die van hem persoonlijk, maar wel die van zijn familie.
Sommige dingen worden tijdloos, en misschien geldt dat ook voor Nu ik je nooit meer zie. Dat lijkt een rare opmerking voor een roman die zich afspeelt in de jaren dertig van de vorige eeuw, van 1934 tot 1940, waarin de opkomst van het Derde Rijk en de Jodenvervolging een essentieel onderdeel is. Het is een historische roman en dat wordt benadrukt door de flaptekst: “Gesitueerd in het Rotterdam van de late jaren dertig geeft Nu ik je nooit meer zie een realistisch beeld van de oude stad en de bedrieglijke rust waarin het leven zich daar afspeelde.” En toch…
Kuypers beschrijft de gebeurtenissen zo nadrukkelijk vanuit zijn twee hoofdpersonen, Leon en Vera Teitelbaum, dat de historische werkelijkheid, die het leven van de jonge broer en zus zo nadrukkelijk bepaalt, gevoelsmatig toch op de tweede plaats komt. Dat weet Kuypers ook voor elkaar te krijgen door in de levensbeslissingen van de twee een haast detective-achtige spanningsboog in te bouwen. Hoe weet Leon zijn kunstenaarschap en linkse activisme met elkaar in evenwicht te brengen, en welke keuzen moet hij daarbij maken? Blijft Vera de wat stille, volgzame secretaresse van de mannelijke bedrijfsleiders waar ze voor werkt, beginnend met haar vader?
Het verhaal van Vera en Leon begint in Wenen in 1934, niet lang voor de Anschluss. Een welgestelde Joodse familie; vader eigenaar van een bedrijfje dat porselein maakt, moeder die het huishouden bestiert en de Regels volgt, waar de zoon en dochter al afstand van hebben genomen. Leon met zijn kunstenaarschap en activisme zeer actief en daarmee geregeld in conflict met zijn vader, Vera bij gebrek aan een volgzame zoon werkzaam in het bedrijf van haar vader, een net en welopgevoed meisje dat haar gedachten voor zichzelf houdt. Het zijn deze boer en zus waar je als lezer al snel een band mee krijgt; belangstelling, nieuwsgierigheid, sympathie. Via hun wederwaardigheden volg je de ontwikkelingen in Europa, de opkomst van het Nazisme, de vlucht van al die Joden en communisten, waaronder uiteindelijk ook het gezin Teitelbaum, die eerst naar Praag gaan, vanwaar Vera en Leon in 1936 naar Rotterdam worden gestuurd, terwijl vader en moeder naar Parijs gaan. Het familiekapitaal verdampt, evenals de hoop dat Hitler gestopt zal worden.
Vanaf 1936 wonen Vera en Leon in Rotterdam en ook hier volgen hun levens het spoor dat in hun persoonlijkheid besloten lijkt.
Vera is secretaresse bij de Bijenkorf en leidt een bescheiden, degelijk leven. Tot ze Hugo Barton ontmoet, een intrigerende reclameman met adellijke wortels. Vera krijgt een relatie met hem en dan wordt nog duidelijker dat ze een vrouw is geworden die uiteindelijk haar eigen koers bepaalt.
Met Leon gaat het heel anders. Hij is werkzaam als graveur bij Jungerhans, een serviezenspeciaalzaak, maar hij pakt ook het schilderen weer op en weet zelfs bij een galerie in de Aert van Nesstraat een schilderij te exposeren. En daarnaast blijft hij de activist, die, zeker nadat zijn vriend Ernst vanuit Spanje naar hem toe komt, betrokken raakt bij communistische activiteiten, waaronder zelfs een bomaanslag. En als de galerijhouder dan ook nog op het idee komt om Leon de ‘verloren’ Rotterdam-schilderijen van Breitner te laten schilderen, krijgt Leon een leven vol dreiging en keuzemomenten.
En uiteindelijk, zoals we weten, vallen de bommen en “staan beiden voor onmogelijke keuzes”, zoals de flaptekst dat omschrijft. Ik zal niet vertellen wat dat precies inhoudt, want ook al is de concrete ontknoping niet de kern van het verhaal, de spanningsboog die vanuit betrokkenheid bij de eerste keer lezen ontstaat, wil ik niemand onthouden.
De levens van Vera en Leon worden in grote mate bepaald door de Tweede Wereldoorlog, maar toch blijf je na het lezen van de roman met de vraag zitten of die invloed wel allesbepalend was. Zouden in een andere wereld, zelfs in een ‘rustige’ wereld als de onze, de keuzen voor kunstenaarschap en activisme, voor kapitalisme en socialisme, voor de familie en de Joodse gemeenschap of jezelf, voor carrière, gezin… Zouden die keuzen werkelijk anders zijn geweest, zouden Vera en Leon andere mensen zijn geworden? Dat denk ik niet. Hun keuzen vloeien op de eerste plaats voort uit hun persoonlijkheden, en dat besef komt voort uit het accent dat Kuypers legt, op zijn personages.
Die keuze werkt ook door in tekening van de decors. Op het begin in Wenen en een kort uitstapje van Vera naar Parijs na, speelt het zich af in Rotterdam. Op de Coolsingel, in de Nolensstraat en de Aert van Nesstraat, Blijdorp, Hillegersberg, station Delftsche Poort, de Noordsingel, de Sint Jobshaven. De Bijenkorf wordt genoemd en Jungerhans en Unilever aan de Rochussenstraat. Maar de locaties worden niet gedetailleerd beschreven, blijven slechts plaatsen waar de personages iets doen. Een beeld van het vooroorlogse Rotterdam krijg je niet, in ieder geval niet wanneer je Rotterdam nauwelijks kent. Maar er ontstaat wel een indruk, een sfeer van Rotterdam als dorpse wereldstad, een stad met ambities, die kijkt naar de toekomst. En wat mij betreft is dat genoeg.
Al bij al, een slim gecomponeerde historische roman waarin de geschiedenis, hoe interessant ook, op de tweede plaats komt omdat de personages op één staan.
Kuypers is altijd literator in de breedste zin geweest en in de tussenliggende zestien jaren heeft hij allesbehalve stil gezeten. Onder de naam Max Moragie publiceerde hij een handvol titels; aanvankelijk thrillers als Bezettingsgeld (2003), dat genomineerd werd voor de Gouden Strop, Dodemanschantage (2004), Vals gedacht (2007) en Witse Dubbelspel (2011), maar de laatste jaren zijn de publicaties van Moragie steeds meer alternatieve geschiedenissen, waarin zijn ervaring als schrijver van thrillers en zijn opleiding als historicus samenvloeien. Een aantal van deze verhalen verzamelde hij in de verhalenbundel Behuisde tijd (2019).
Maar dat was nog niet genoeg voor Kuypers en vanaf 2010 publiceerde hij onder de naam Roel Thijssen ook nog een zestal thrillerachtige oorlogsromans vol actie en spionage, die zich afspelen Zuidoost-Azië, met als eerste Broederbloed (2010) en voorlopig laatste Het Birma bedrog (2019).
En van 2011 tot 2013 ook nog drie spionageromans als Peter Marx.
En daarnaast ook auteur van tal van essays in diverse tijdschriften en kranten.
En redacteur van het literaire tijdschrift Deus Ex Machina.
En interviewer.
En…
Maar al zijn activiteiten wortelen in meer of mindere mate in zijn hoedanigheid als historicus, ook de roman Nu ik je nooit meer zie over een Joodse broer en zus uit Oostenrijk, die in 1936 uitwijken naar Rotterdam. Dat hij deze geschiedenis onder eigen naam publiceert, geeft weer dat hij als auteur gegroeid is naar zijn eigen historie, niet die van hem persoonlijk, maar wel die van zijn familie.
Sommige dingen worden tijdloos, en misschien geldt dat ook voor Nu ik je nooit meer zie. Dat lijkt een rare opmerking voor een roman die zich afspeelt in de jaren dertig van de vorige eeuw, van 1934 tot 1940, waarin de opkomst van het Derde Rijk en de Jodenvervolging een essentieel onderdeel is. Het is een historische roman en dat wordt benadrukt door de flaptekst: “Gesitueerd in het Rotterdam van de late jaren dertig geeft Nu ik je nooit meer zie een realistisch beeld van de oude stad en de bedrieglijke rust waarin het leven zich daar afspeelde.” En toch…
Kuypers beschrijft de gebeurtenissen zo nadrukkelijk vanuit zijn twee hoofdpersonen, Leon en Vera Teitelbaum, dat de historische werkelijkheid, die het leven van de jonge broer en zus zo nadrukkelijk bepaalt, gevoelsmatig toch op de tweede plaats komt. Dat weet Kuypers ook voor elkaar te krijgen door in de levensbeslissingen van de twee een haast detective-achtige spanningsboog in te bouwen. Hoe weet Leon zijn kunstenaarschap en linkse activisme met elkaar in evenwicht te brengen, en welke keuzen moet hij daarbij maken? Blijft Vera de wat stille, volgzame secretaresse van de mannelijke bedrijfsleiders waar ze voor werkt, beginnend met haar vader?
Het verhaal van Vera en Leon begint in Wenen in 1934, niet lang voor de Anschluss. Een welgestelde Joodse familie; vader eigenaar van een bedrijfje dat porselein maakt, moeder die het huishouden bestiert en de Regels volgt, waar de zoon en dochter al afstand van hebben genomen. Leon met zijn kunstenaarschap en activisme zeer actief en daarmee geregeld in conflict met zijn vader, Vera bij gebrek aan een volgzame zoon werkzaam in het bedrijf van haar vader, een net en welopgevoed meisje dat haar gedachten voor zichzelf houdt. Het zijn deze boer en zus waar je als lezer al snel een band mee krijgt; belangstelling, nieuwsgierigheid, sympathie. Via hun wederwaardigheden volg je de ontwikkelingen in Europa, de opkomst van het Nazisme, de vlucht van al die Joden en communisten, waaronder uiteindelijk ook het gezin Teitelbaum, die eerst naar Praag gaan, vanwaar Vera en Leon in 1936 naar Rotterdam worden gestuurd, terwijl vader en moeder naar Parijs gaan. Het familiekapitaal verdampt, evenals de hoop dat Hitler gestopt zal worden.
Vanaf 1936 wonen Vera en Leon in Rotterdam en ook hier volgen hun levens het spoor dat in hun persoonlijkheid besloten lijkt.
Vera is secretaresse bij de Bijenkorf en leidt een bescheiden, degelijk leven. Tot ze Hugo Barton ontmoet, een intrigerende reclameman met adellijke wortels. Vera krijgt een relatie met hem en dan wordt nog duidelijker dat ze een vrouw is geworden die uiteindelijk haar eigen koers bepaalt.
Met Leon gaat het heel anders. Hij is werkzaam als graveur bij Jungerhans, een serviezenspeciaalzaak, maar hij pakt ook het schilderen weer op en weet zelfs bij een galerie in de Aert van Nesstraat een schilderij te exposeren. En daarnaast blijft hij de activist, die, zeker nadat zijn vriend Ernst vanuit Spanje naar hem toe komt, betrokken raakt bij communistische activiteiten, waaronder zelfs een bomaanslag. En als de galerijhouder dan ook nog op het idee komt om Leon de ‘verloren’ Rotterdam-schilderijen van Breitner te laten schilderen, krijgt Leon een leven vol dreiging en keuzemomenten.
En uiteindelijk, zoals we weten, vallen de bommen en “staan beiden voor onmogelijke keuzes”, zoals de flaptekst dat omschrijft. Ik zal niet vertellen wat dat precies inhoudt, want ook al is de concrete ontknoping niet de kern van het verhaal, de spanningsboog die vanuit betrokkenheid bij de eerste keer lezen ontstaat, wil ik niemand onthouden.
De levens van Vera en Leon worden in grote mate bepaald door de Tweede Wereldoorlog, maar toch blijf je na het lezen van de roman met de vraag zitten of die invloed wel allesbepalend was. Zouden in een andere wereld, zelfs in een ‘rustige’ wereld als de onze, de keuzen voor kunstenaarschap en activisme, voor kapitalisme en socialisme, voor de familie en de Joodse gemeenschap of jezelf, voor carrière, gezin… Zouden die keuzen werkelijk anders zijn geweest, zouden Vera en Leon andere mensen zijn geworden? Dat denk ik niet. Hun keuzen vloeien op de eerste plaats voort uit hun persoonlijkheden, en dat besef komt voort uit het accent dat Kuypers legt, op zijn personages.
Die keuze werkt ook door in tekening van de decors. Op het begin in Wenen en een kort uitstapje van Vera naar Parijs na, speelt het zich af in Rotterdam. Op de Coolsingel, in de Nolensstraat en de Aert van Nesstraat, Blijdorp, Hillegersberg, station Delftsche Poort, de Noordsingel, de Sint Jobshaven. De Bijenkorf wordt genoemd en Jungerhans en Unilever aan de Rochussenstraat. Maar de locaties worden niet gedetailleerd beschreven, blijven slechts plaatsen waar de personages iets doen. Een beeld van het vooroorlogse Rotterdam krijg je niet, in ieder geval niet wanneer je Rotterdam nauwelijks kent. Maar er ontstaat wel een indruk, een sfeer van Rotterdam als dorpse wereldstad, een stad met ambities, die kijkt naar de toekomst. En wat mij betreft is dat genoeg.
Al bij al, een slim gecomponeerde historische roman waarin de geschiedenis, hoe interessant ook, op de tweede plaats komt omdat de personages op één staan.
1
Reageer op deze recensie