Lezersrecensie
Ehhhh, brachiusholte?
(Deze recensie verscheen eerder in het tijdschrift Fantastische Vertellingen)
In het begin is het even inkomen, misschien omdat Leeuwenhart de lezer erg direct met de door hem bedachte wereld confronteert en pas in de loop van het verhaal allerlei zaken verduidelijkt. Ook wordt je als lezer teveel gestoord door foutjes en ongelukkige formuleringen. Wanneer een tablet “aan op een systeemkast” wordt gekoppeld (blz. 58) denk je dat die “op” teveel is. Natuurlijk is “het spijt me j je de verkeerde indruk” (blz. 59) een slordigheid, en wat er in hemelsnaam gebeurt wanneer iemand “terug slonk langs de kabels en vlonders” (blz. 60), daar heb ik geen flauw idee van. Maar wanneer je je een filter aanmeet en je niet meer laat storen door dit soort oneffenheden, die tot het einde voorkomen (“De welkomst werd verzorgd door”, blz. 292), resteert er een intrigerende wereld met een over het algemeen spannend verhaal, met daarin ook nog een handvol mooie ideeën. En er zijn ook vele prachtig geschreven stukken.
Een door Japan overheerste verovering van de ruimte heeft geleid tot de ontdekking van een sterrenlichaam: “object AO173-T. Een hele mondvol. ‘Het sterrenlichaam’ voor iedereen die de schurft had aan technische benamingen.” (blz. 51) Er wordt hier gesteld dat er maar één sterrenlichaam is, maar later wordt gesuggereerd dat er meerdere zijn ontdekt.
Voor een mensheid die die verder kijkt dan onze hemel, is de associatie van hemellichaam naar sterrenlichaam niet moeilijk, evenmin als de associatie van hemellichaam naar een organisch lichaam. In deze roman heeft dat geleid tot een kadaver dat zomaar door de ruimte zweeft. Een “dode gigant”, inwendig overwoekert door schimmels, die “als hemellichaam veel te miniem [is] om zwaartekracht te genereren”, maar toch beschikt over een “perfect aangename, neerwaartse zwaartekracht – tegen alle natuurkundige wetten in” (blz. 60) En net zoals andere hemellichamen wordt het sterrenlichaam geëxploiteerd voor grondstoffen, “shampoo, geurtjes, voedingssupplementen… ze leken er alles van te maken!” (blz. 67)
Leeuwenhart ontwijkt een duidelijke beschrijving van het sterrenlichaam. Met een van zijn hoofdpersonen vindt hij dat het beter is, “veel beter, dat het bleef bestaan uit losse, abstracte onderdelen.” (blz. 51) Dat geldt ook voor de lezer: “Het gedrocht kwam daardoor nooit samen tot een coherent iets.” (blz. 51) Het vormt het decor dat stap voor stap in beeld wordt gebracht door het mijnwerkersteam dat in het lichaam afdaalt. Via een van de monden, met lippen en rijen karteltanden, dalen ze af in het lichaam dat een doorsnede heeft van vijfentwintig kilometer (blz. 51/52). Langs een paarse tong, de tanden, het tandvlees, de huig (blz. 53/54). Naar het begin van het spijsverteringskanaal met torenhoge, glinsterende vleeswanden (blz. 55). Ze gaan door de slokdarm (blz. 56) naar de magen (blz. 68). Er is een epidermis, er zijn bloedvaten. Er is een “brachiusholte” (blz. 69)…
Ehhhh, brachiusholte?
Je denkt even dat het de longen zijn, maar dat klopt niet. Waarom steeds bekende anatomische namen gebruiken en het dan opeens niet over long of longholte hebben, maar over brachiusholte. Wat is dat? Googelen dus maar, naar ‘brachius’… Brachium? Dat is de bovenarm, lijkt mij, op weg naar de eerste maag, niet juist… Zou het iets met de plexus brachialis te maken hebben, boven het sleutelbeen, nee, en ook geen holte… De brachialis is het ook niet, dat is een spier in de bovenarm… Brachius Move Hoody, een kledingstuk… Brachius, een persoon uit de 17de eeuw…
Natuurlijk is het sterrenlichaam niet alleen decor, maar ook onderwerp, misschien wel het hoofdonderwerp, de hoofdpersoon. En natuurlijk heeft een van de personages gelijk wanneer hij oordeelt dat de aanduiding van bekende anatomische namen “totale onzin” is; “We geven deze wanstaltige samenhang van organen herkenbare namen, naar een menselijke maatstaf, om de klap te verzachten.” (blz. 57/58) Maar de schrijver heeft er voor gekozen die bekende begrippen te hanteren, natuurlijk ook om het gevoel te versterken dat wij als mensheid een organisch wezen vooral als bron van grondstoffen zien en er voornamelijk mijnwerkers op af sturen. Waarom is er dan opeens een brachiusholte?
Ik begrijp het niet, maar ging toch door met het verhaal, want dat begon juist spannend een kleurrijk te worden.
De ploeg mijnwerkers staat onder leiding van Kevin, Kev, een uit de klei getrokken Nederlandse ruwe bolster blanke pit, die al eerder in het sterrenlichaam heeft gewerkt. Deze keer is het anders, omdat het Japanse bedrijf twee experts of waarnemers heeft meegestuurd, de Angelsaksische exobiologe Joan, die geheel gefocust lijkt op de in het lichaam voortwoekerende schimmels, en de Japanner Okyü Motonaga, een drugs snuivende intrigant en carrièremaker, die als vertegenwoordiger van het exploiterende bedrijf Mitsuyari een onduidelijke opdracht heeft. Gedurende de tocht door het sterrenlichaam krijgen deze aanvankelijk wat cartoonachtig neergezette personages kleur en diepte, komen ze echt tot leven, en wanneer zich een ramp voltrekt en ze in toenemende mate worden overgeleverd aan de uiteindelijke hoofdpersoon, het sterrenlichaam, verscherpen de spanningen tussen hen tot haat en liefde. Dit is een kleurrijk, spannend, uitstekend geschreven deel van deze roman, waarin de hoofdpersonen zich door het sterrenlichaam worstelen, de brachiusholte bereiken…
Weer die brachiusholte!
Wat is dat nou? Opnieuw googelen. De term brachiusholte vind ik helemaal niet. In relatie met de longen vind ik hoofdbronchi, bronchiën, tracheale en bronchiale ringen, bronchiolen… Zou er een bronchie, een ademhalingsbuis tussen luchtpijp en longen worden bedoeld?
Ik begrijp het niet, maar ging toch door met het verhaal.
Vanaf ongeveer bladzijde 250 gaat zich een omslag voltrekken, in de drie hoofdpersonen, in het sterenlichaam zelf, in de beschouwing van de wereld. In die omslag spelen de drie stellingen die Okyü Motonaga vragend aan Joan voorlegt, kernen in het spanningsveld van de gebeurtenissen. Axioma één: “Mitsuyari is een commerciële onderneming.” Axioma twee: “Terravorming is technologie.” Axioma drie: “Het sterrenlichaam voorziet ons van consumentenproducten.” Alles wat ik vertel over de verdere ontwikkelingen, is spoilen, dus ik beperk mij tot de constatering dat er heel veel gebeurd. Te veel wellicht. En dat de aanduiding de “kern”, of nee het is het “hart”, nee, toch niet, toch de “kern”, enfin, dat die anatomische aanduiding wat warrig is. En dat de ontknoping mij persoonlijk niet overtuigde, dat de vraag op de achterflap, “wat is het sterrenlichaam eigenlijk?”, voor mij niet werd beantwoord. Wanneer er een kadaver zomaar door de ruimte zweeft, wil je toch wat horen over de levenscyclus van dat organisme, over de voortplanting, iets over een mogelijke levensniche, zeker als er een exobioloog rondloopt.
Ik vind Sterrenlichaam ambiteuzer, hoogrijkender en diepgravender, in veel opzichten ook origineler dan De Heren XVII, de eerste roman van Roderick Leeuwenhart, maar ik denk dat hij deze keer iets te hoog gegrepen heeft, want De Heren XVII vind ik beter.
In het begin is het even inkomen, misschien omdat Leeuwenhart de lezer erg direct met de door hem bedachte wereld confronteert en pas in de loop van het verhaal allerlei zaken verduidelijkt. Ook wordt je als lezer teveel gestoord door foutjes en ongelukkige formuleringen. Wanneer een tablet “aan op een systeemkast” wordt gekoppeld (blz. 58) denk je dat die “op” teveel is. Natuurlijk is “het spijt me j je de verkeerde indruk” (blz. 59) een slordigheid, en wat er in hemelsnaam gebeurt wanneer iemand “terug slonk langs de kabels en vlonders” (blz. 60), daar heb ik geen flauw idee van. Maar wanneer je je een filter aanmeet en je niet meer laat storen door dit soort oneffenheden, die tot het einde voorkomen (“De welkomst werd verzorgd door”, blz. 292), resteert er een intrigerende wereld met een over het algemeen spannend verhaal, met daarin ook nog een handvol mooie ideeën. En er zijn ook vele prachtig geschreven stukken.
Een door Japan overheerste verovering van de ruimte heeft geleid tot de ontdekking van een sterrenlichaam: “object AO173-T. Een hele mondvol. ‘Het sterrenlichaam’ voor iedereen die de schurft had aan technische benamingen.” (blz. 51) Er wordt hier gesteld dat er maar één sterrenlichaam is, maar later wordt gesuggereerd dat er meerdere zijn ontdekt.
Voor een mensheid die die verder kijkt dan onze hemel, is de associatie van hemellichaam naar sterrenlichaam niet moeilijk, evenmin als de associatie van hemellichaam naar een organisch lichaam. In deze roman heeft dat geleid tot een kadaver dat zomaar door de ruimte zweeft. Een “dode gigant”, inwendig overwoekert door schimmels, die “als hemellichaam veel te miniem [is] om zwaartekracht te genereren”, maar toch beschikt over een “perfect aangename, neerwaartse zwaartekracht – tegen alle natuurkundige wetten in” (blz. 60) En net zoals andere hemellichamen wordt het sterrenlichaam geëxploiteerd voor grondstoffen, “shampoo, geurtjes, voedingssupplementen… ze leken er alles van te maken!” (blz. 67)
Leeuwenhart ontwijkt een duidelijke beschrijving van het sterrenlichaam. Met een van zijn hoofdpersonen vindt hij dat het beter is, “veel beter, dat het bleef bestaan uit losse, abstracte onderdelen.” (blz. 51) Dat geldt ook voor de lezer: “Het gedrocht kwam daardoor nooit samen tot een coherent iets.” (blz. 51) Het vormt het decor dat stap voor stap in beeld wordt gebracht door het mijnwerkersteam dat in het lichaam afdaalt. Via een van de monden, met lippen en rijen karteltanden, dalen ze af in het lichaam dat een doorsnede heeft van vijfentwintig kilometer (blz. 51/52). Langs een paarse tong, de tanden, het tandvlees, de huig (blz. 53/54). Naar het begin van het spijsverteringskanaal met torenhoge, glinsterende vleeswanden (blz. 55). Ze gaan door de slokdarm (blz. 56) naar de magen (blz. 68). Er is een epidermis, er zijn bloedvaten. Er is een “brachiusholte” (blz. 69)…
Ehhhh, brachiusholte?
Je denkt even dat het de longen zijn, maar dat klopt niet. Waarom steeds bekende anatomische namen gebruiken en het dan opeens niet over long of longholte hebben, maar over brachiusholte. Wat is dat? Googelen dus maar, naar ‘brachius’… Brachium? Dat is de bovenarm, lijkt mij, op weg naar de eerste maag, niet juist… Zou het iets met de plexus brachialis te maken hebben, boven het sleutelbeen, nee, en ook geen holte… De brachialis is het ook niet, dat is een spier in de bovenarm… Brachius Move Hoody, een kledingstuk… Brachius, een persoon uit de 17de eeuw…
Natuurlijk is het sterrenlichaam niet alleen decor, maar ook onderwerp, misschien wel het hoofdonderwerp, de hoofdpersoon. En natuurlijk heeft een van de personages gelijk wanneer hij oordeelt dat de aanduiding van bekende anatomische namen “totale onzin” is; “We geven deze wanstaltige samenhang van organen herkenbare namen, naar een menselijke maatstaf, om de klap te verzachten.” (blz. 57/58) Maar de schrijver heeft er voor gekozen die bekende begrippen te hanteren, natuurlijk ook om het gevoel te versterken dat wij als mensheid een organisch wezen vooral als bron van grondstoffen zien en er voornamelijk mijnwerkers op af sturen. Waarom is er dan opeens een brachiusholte?
Ik begrijp het niet, maar ging toch door met het verhaal, want dat begon juist spannend een kleurrijk te worden.
De ploeg mijnwerkers staat onder leiding van Kevin, Kev, een uit de klei getrokken Nederlandse ruwe bolster blanke pit, die al eerder in het sterrenlichaam heeft gewerkt. Deze keer is het anders, omdat het Japanse bedrijf twee experts of waarnemers heeft meegestuurd, de Angelsaksische exobiologe Joan, die geheel gefocust lijkt op de in het lichaam voortwoekerende schimmels, en de Japanner Okyü Motonaga, een drugs snuivende intrigant en carrièremaker, die als vertegenwoordiger van het exploiterende bedrijf Mitsuyari een onduidelijke opdracht heeft. Gedurende de tocht door het sterrenlichaam krijgen deze aanvankelijk wat cartoonachtig neergezette personages kleur en diepte, komen ze echt tot leven, en wanneer zich een ramp voltrekt en ze in toenemende mate worden overgeleverd aan de uiteindelijke hoofdpersoon, het sterrenlichaam, verscherpen de spanningen tussen hen tot haat en liefde. Dit is een kleurrijk, spannend, uitstekend geschreven deel van deze roman, waarin de hoofdpersonen zich door het sterrenlichaam worstelen, de brachiusholte bereiken…
Weer die brachiusholte!
Wat is dat nou? Opnieuw googelen. De term brachiusholte vind ik helemaal niet. In relatie met de longen vind ik hoofdbronchi, bronchiën, tracheale en bronchiale ringen, bronchiolen… Zou er een bronchie, een ademhalingsbuis tussen luchtpijp en longen worden bedoeld?
Ik begrijp het niet, maar ging toch door met het verhaal.
Vanaf ongeveer bladzijde 250 gaat zich een omslag voltrekken, in de drie hoofdpersonen, in het sterenlichaam zelf, in de beschouwing van de wereld. In die omslag spelen de drie stellingen die Okyü Motonaga vragend aan Joan voorlegt, kernen in het spanningsveld van de gebeurtenissen. Axioma één: “Mitsuyari is een commerciële onderneming.” Axioma twee: “Terravorming is technologie.” Axioma drie: “Het sterrenlichaam voorziet ons van consumentenproducten.” Alles wat ik vertel over de verdere ontwikkelingen, is spoilen, dus ik beperk mij tot de constatering dat er heel veel gebeurd. Te veel wellicht. En dat de aanduiding de “kern”, of nee het is het “hart”, nee, toch niet, toch de “kern”, enfin, dat die anatomische aanduiding wat warrig is. En dat de ontknoping mij persoonlijk niet overtuigde, dat de vraag op de achterflap, “wat is het sterrenlichaam eigenlijk?”, voor mij niet werd beantwoord. Wanneer er een kadaver zomaar door de ruimte zweeft, wil je toch wat horen over de levenscyclus van dat organisme, over de voortplanting, iets over een mogelijke levensniche, zeker als er een exobioloog rondloopt.
Ik vind Sterrenlichaam ambiteuzer, hoogrijkender en diepgravender, in veel opzichten ook origineler dan De Heren XVII, de eerste roman van Roderick Leeuwenhart, maar ik denk dat hij deze keer iets te hoog gegrepen heeft, want De Heren XVII vind ik beter.
6
Reageer op deze recensie