Lezersrecensie
Isah’s keuze
Bij het batikken worden lijnen met was gemaakt waardoor onzichtbare figuren ontstaan waarop het verfbad geen greep krijgt. Alles blijft verborgen in een ondoorgrondelijk bad dat niets verraadt, niets prijsgeeft. De beeltenis komt pas in een later stadium tevoorschijn. Dit procedé is illustratief voor de werkwijze waarop Dido Michielsen besloot de was te verwijderen en aan het licht liet komen hoe interraciale relaties in het voormalig Nederlands-Indië door vrouwen beleefd zouden kunnen zijn.
‘Lichter dan ik’ is een historische roman over het leven van een meisje in de 19e eeuw dat in de kraton van Djokjakarta opgroeit. Zij voelt zich gevangen in het web van plichten en tradities van het Javaanse sultanaat. Om te voorkomen dat ze wordt uitgehuwelijkt vlucht zij de kraton uit en wordt een njai (bijvrouw van een Europese man) met de nieuwe naam Isah, in de naïeve veronderstelling dat ze zodoende veel meer vrijheid zal hebben. Ze krijgt twee dochters. Als haar tuan naar Nederland terugkeert om met een Nederlandse te trouwen, komt ze voor een onmogelijke keuze omtrent haar dochters te staan. Het zal een keuze worden die haar haar hele leven zal kwellen. Isah kent een sterke ontwikkeling; aan het eind van haar leven komt ze tot het inzicht dat ze geen haar beter is dan de Nederlanders, omdat ze zich altijd verheven heeft gevoeld boven de eenvoudige vroedvrouw Midjah uit de kampong, hoewel ze beiden Javaans zijn.
Michielsen weet overtuigend de historische gebeurtenissen en gebruiken van destijds in het verzonnen verhaal te vlechten. Ze zet het onvermogen van de Javanen en de Europeanen om elkaars cultuur te begrijpen of respecteren centraal. Daarbij ligt de vraag of je kunt opgaan in een andere cultuur zonder je eigen cultuur te verloochenen onder de vermeend onoverbrugbare kloof tussen culturen die de band tussen Isah en haar dochters verscheurt. De schrijfster goot Isah’s tragische levensverhaal in een raamvertelling. Haar proza is aangenaam en de ontwikkelingen zijn goed gedoseerd en hebben voldoende vaart. Als schrijver-journalist legt Michielsen alles uitvoerig uit, waardoor het verhaal weinig aan de verbeelding overlaat en gemakkelijk leest. De historische details worden met zulke nauwgezetheid beschreven dat het nauwelijks opvalt dat het proza wat te modern is voor een verhaal dat in 1910 zou zijn geschreven. Gelukkig ontspoort de roman niet in sentiment of een bittere aanklacht. Michielsen schetst een complex en gelaagd portret van Isah. De schrijfster zet Isah als slachtoffer én dader neer en blijft daarmee weg van een te gemakkelijk oordeel over goed en kwaad; de lezer mag zijn eigen oordeel vormen.
Michielsen is er met dit verhaal in geslaagd een relatief onbekend deel van de geschiedenis van de Javaanse adel en de koloniale samenleving voor een breed publiek op ontroerende wijze te onthullen en te bewerkstelligen dat deze onbekende voormoeders eindelijk een stem krijgen. Het is daarmee een lofzang op de Javaanse voormoeder, met eerbied maar zonder haar een onaantastbare status te verlenen. Gelukkig troffen niet alle njais zo’n droevig lot als Isah. Omdat dit verhaal vanuit het perspectief van een Javaanse vrouw wordt verteld is het een verrijking van de Indische literatuur. Met haar debuutroman won Michielsen in 2020 de Nederlandse Boekhandelsprijs.
Historische achtergrond van de njais
In Nederlands-Indië leefden sommige Europese en Indo-Europese mannen ongehuwd samen met een inheemse vrouw. Deze vrouwen werden en worden met de Boeginese term njai of moentji aangeduid. Een deel van deze relaties was uit liefde ontstaan. Het concubinaat ging weliswaar in tegen de christelijke waarde van monogamie, maar de islam (Javanen zijn overwegend moslim) staat polygamie toe. Hoewel inheemse vrouwen in de VOC-tijd werden gedwongen moest er na de afschaffing van de slavernij in 1860 sprake zijn van wederzijds goedvinden en werd de relatie tussen njai en haar tuan complexer. Het was tot 1919 verboden als Europeaan te trouwen met een inheemse vrouw. Toch werd het concubinaat de gehele koloniale tijd oogluikend toegestaan. Vaak was er sprake van wederzijds respect en kwamen er kinderen en een huwelijk uit voort. Desondanks bleef de njai altijd ondergeschikt aan de man door de grote economische, sociale en raciale ongelijkheid. Het grootste probleem was dat de njai rechteloos was: zij kon nergens aanspraak op maken en werd door haar eigen cultuur als uitschot beschouwd.
Vanaf 1828 was het voor een Europese man mogelijk om zijn buitenechtelijke kinderen te erkennen. Omdat ze daarmee Nederlander werden, vond men dat ze dan ook Nederlands moesten worden opgevoed. Soms werden de kinderen dan bij de inheemse vrouw weggehaald. Een tweede optie was om ze niet te erkennen maar in de geboorteregisters te laten inschrijven, waarmee de vader zich verplichtte de kinderen te verzorgen en op te voeden.
‘Lichter dan ik’ is een historische roman over het leven van een meisje in de 19e eeuw dat in de kraton van Djokjakarta opgroeit. Zij voelt zich gevangen in het web van plichten en tradities van het Javaanse sultanaat. Om te voorkomen dat ze wordt uitgehuwelijkt vlucht zij de kraton uit en wordt een njai (bijvrouw van een Europese man) met de nieuwe naam Isah, in de naïeve veronderstelling dat ze zodoende veel meer vrijheid zal hebben. Ze krijgt twee dochters. Als haar tuan naar Nederland terugkeert om met een Nederlandse te trouwen, komt ze voor een onmogelijke keuze omtrent haar dochters te staan. Het zal een keuze worden die haar haar hele leven zal kwellen. Isah kent een sterke ontwikkeling; aan het eind van haar leven komt ze tot het inzicht dat ze geen haar beter is dan de Nederlanders, omdat ze zich altijd verheven heeft gevoeld boven de eenvoudige vroedvrouw Midjah uit de kampong, hoewel ze beiden Javaans zijn.
Michielsen weet overtuigend de historische gebeurtenissen en gebruiken van destijds in het verzonnen verhaal te vlechten. Ze zet het onvermogen van de Javanen en de Europeanen om elkaars cultuur te begrijpen of respecteren centraal. Daarbij ligt de vraag of je kunt opgaan in een andere cultuur zonder je eigen cultuur te verloochenen onder de vermeend onoverbrugbare kloof tussen culturen die de band tussen Isah en haar dochters verscheurt. De schrijfster goot Isah’s tragische levensverhaal in een raamvertelling. Haar proza is aangenaam en de ontwikkelingen zijn goed gedoseerd en hebben voldoende vaart. Als schrijver-journalist legt Michielsen alles uitvoerig uit, waardoor het verhaal weinig aan de verbeelding overlaat en gemakkelijk leest. De historische details worden met zulke nauwgezetheid beschreven dat het nauwelijks opvalt dat het proza wat te modern is voor een verhaal dat in 1910 zou zijn geschreven. Gelukkig ontspoort de roman niet in sentiment of een bittere aanklacht. Michielsen schetst een complex en gelaagd portret van Isah. De schrijfster zet Isah als slachtoffer én dader neer en blijft daarmee weg van een te gemakkelijk oordeel over goed en kwaad; de lezer mag zijn eigen oordeel vormen.
Michielsen is er met dit verhaal in geslaagd een relatief onbekend deel van de geschiedenis van de Javaanse adel en de koloniale samenleving voor een breed publiek op ontroerende wijze te onthullen en te bewerkstelligen dat deze onbekende voormoeders eindelijk een stem krijgen. Het is daarmee een lofzang op de Javaanse voormoeder, met eerbied maar zonder haar een onaantastbare status te verlenen. Gelukkig troffen niet alle njais zo’n droevig lot als Isah. Omdat dit verhaal vanuit het perspectief van een Javaanse vrouw wordt verteld is het een verrijking van de Indische literatuur. Met haar debuutroman won Michielsen in 2020 de Nederlandse Boekhandelsprijs.
Historische achtergrond van de njais
In Nederlands-Indië leefden sommige Europese en Indo-Europese mannen ongehuwd samen met een inheemse vrouw. Deze vrouwen werden en worden met de Boeginese term njai of moentji aangeduid. Een deel van deze relaties was uit liefde ontstaan. Het concubinaat ging weliswaar in tegen de christelijke waarde van monogamie, maar de islam (Javanen zijn overwegend moslim) staat polygamie toe. Hoewel inheemse vrouwen in de VOC-tijd werden gedwongen moest er na de afschaffing van de slavernij in 1860 sprake zijn van wederzijds goedvinden en werd de relatie tussen njai en haar tuan complexer. Het was tot 1919 verboden als Europeaan te trouwen met een inheemse vrouw. Toch werd het concubinaat de gehele koloniale tijd oogluikend toegestaan. Vaak was er sprake van wederzijds respect en kwamen er kinderen en een huwelijk uit voort. Desondanks bleef de njai altijd ondergeschikt aan de man door de grote economische, sociale en raciale ongelijkheid. Het grootste probleem was dat de njai rechteloos was: zij kon nergens aanspraak op maken en werd door haar eigen cultuur als uitschot beschouwd.
Vanaf 1828 was het voor een Europese man mogelijk om zijn buitenechtelijke kinderen te erkennen. Omdat ze daarmee Nederlander werden, vond men dat ze dan ook Nederlands moesten worden opgevoed. Soms werden de kinderen dan bij de inheemse vrouw weggehaald. Een tweede optie was om ze niet te erkennen maar in de geboorteregisters te laten inschrijven, waarmee de vader zich verplichtte de kinderen te verzorgen en op te voeden.
2
Reageer op deze recensie