Soms wel, soms niet. Oordeel zelf
Julian Baggini schrijft de Deugden van de Tafel als een handleiding voor het goede leven aan de hand van onze eet-praktijk. Want, zo stelt hij, we zijn psucho-somatische wezens, bezielde lichamen (psychos = Grieks voor ziel, somatos = Grieks voor lichaam), en dus is ons eten het gebied bij uitstek waarbinnen we ons mens-zijn kunnen duiden en waarbij we ons moreel kunnen en ook moeten verhouden tot onszelf en de wereld om ons heen. Zo verwoordt hij een reeks deugden, die we zouden moeten nastreven in ons eten en in ons leven.
Een deugdenethiek is nooit stellig. (Dit in tegenstelling tot een deontologie, of plichtenethiek: "Je mag nooit liegen!") Deugden laten veel over aan hetgeen Baggini samen met Aristoteles phronèsis noemt; een vorm van praktische wijsheid, gestoeld op een begrip van wat het betekent om mens te zijn. Maar een deugdenethiek mag geen excuus zijn voor een flets poldermodel en holle frasen.
Praktisch ieder hoofdstuk van dit boek eindigt helaas in die fletse polder: Het is niet zo dat alleen maar A, maar het is ook niet zo dat alleen maar B, soms is het A en soms B, we moeten zelf oordelen. Eet vlees maar niet te veel. Biologisch voedsel kan goed zijn, maar is dat niet per definitie. Industrieel geproduceerd voedsel is niet per definitie slecht, maar soms wel. Spring uit de band, maar niet te vaak. Soms wel, soms niet. Oordeel zelf.
Herhaaldelijk vraag je je af tegen wie Baggini zich verzet bij het bereiken van zijn middle of the road conclusies -waarop overigens vaak weinig aan te merken valt, zoals dat gaat met de Gulden Middenweg. In sommige gevallen ben ik geneigd de vraag te beantwoorden met "niemand" Hoeveel mensen richten hun leven nu werkelijk stelselmatig in naar extreem hedonistische principes? Het is geen uitdaging om de zin en juistheid van allerlei diëtaire rages en modegrillen in twijfel te trekken. En, als je eerst een zeer zeldzame en absurde vorm van lokalisme (waarbij een groep mensen zelfs een aparte munt voor hun dorp wil invoeren) aanhaalt, is het nogal gemakkelijk om vervolgens te beweren dat een beetje lokalisme ('als het lekker is en duurzaam uit eigen streek eten') een beter idee is. Gewoon, niet alleen maar lokalisme, maar wel een beetje; precies genoeg. U weet wel. Oordeel zelf.
Er is één argument dat zo krom en ongegrond is, dat het hier speciale aandacht verdient: Dieren mogen we slachten en opeten, omdat onze bereidheid daartoe aantoont dat we accepteren dat de dood nu eenmaal bij het leven hoort en "dat het erom gaat hoe we ons leven leiden, niet dat we eeuwig voortbestaan." Het eten van vlees wordt zo een "bevestiging van het leven" omdat we daarmee de "waarde van de sterfelijkheid van alles onderstrepen." (p.90-91) Dat dit verhaal ook kan worden aangevoerd als argument om je buurman of grootmoeder om zeep te helpen, lijkt Baggini niet te deren. Meer dan eens wordt door Baggini een notie van de waarde van onze sterfelijkheid en vergankelijkheid ingezet als argument. Het wordt haast een filosofisch klinkende stoplap. Want waarom is onze sterfelijkheid van intrinsieke waarde? Dit is een (omstreden) aanname. En waarom moeten we die bevestigen door een dier te doden dat daar verder weinig mee van doen heeft? Dat klinkt niet erg eerlijk.
Over eerlijkheid gesproken: Het hoofdstuk over rechtvaardigheid (een eerlijke prijs betalen voor hetgeen we consumeren) sluit Baggini af met een terloopse opmerking dat ook hij niet weet waar al zijn T-shirts en voedsel vandaan komen. Dat komt door een "natuurlijke zwakheid" die niet als excuus mag dienen maar wel als verklaring. We moeten ons er bewust van zijn dat de "verrukkelijke gangen van de huidige voedselrenaissance maar al te vaak geserveerd worden op zware schalen die onderdrukte producenten op hun frêle schouders torsen." (p.108) Maar wat koopt die onderdrukte producent daarvoor? Moeten we ons er niet ook bewust van zijn dat dit soort aansporingen tot 'een-groter-bewustzijn-van' veelal niet bijdragen aan een verandering van de status quo? Moeten we soms niet gewoon iets doen?
Als Baggini zich richt op de meer individuele, persoonlijke ethiek, volgt een relaas dat zo nu en dan leest als de dagboeknotities van een filosofische, culinair-gefixeerde Carrie Bradshaw. (U weet wel, de hoofdpersoon uit en voice-over van de populaire tv-serie Sex & The City.) Julian Baggini vindt dat zijn poging tot afvallen veel zegt over menselijke wilskracht in het algemeen. Julian Baggini vindt dat zijn idee om tien dagen per jaar te vasten iets zegt over hoe je autonomie cultiveert.
Eén ding is duidelijk: Als je Julian Baggini bent dan is eten dé manier bij om jezelf te begrijpen en om de wereld te benaderen. Maar waarom moeten wij ons er iets van aantrekken? Waarom moet je je interesseren voor je eten? Dat is helaas aan het eind van het 333 pagina's tellende boek nog altijd niet duidelijk. Misschien wel omdat dat ook helemaal niet moet. Baggini maakt zich schuldig aan hetzelfde foodism dat hij aan het begin van het boek beweert te bestrijden. Sommige mensen interesseren zich niet voor hun voedsel en leven op een dieet van gecondenseerde melk rechtstreeks uit blik. Het geld dat of de tijd die ze zo uitsparen doneren ze misschien aan Oxfam en Amnesty international. "So sue me!", hoor je ze zeggen. Achter Baggini's Culinaire Gulden Middenweg Deugden gaat stiekem gewoon een heel specifieke (luxe) plicht schuil. Wees deugdelijk en ken u zelve middels uw maaltijd. De laatste drie woorden daargelaten een prima devies.
Reageer op deze recensie