Een symfonie van wervelende bedrijvigheden
De lottowinnaar van Sakoentela Hoebba is een intrigerende Surinaamse vertelling waarin het hoofdpersonage Rita verwoede pogingen doet om haar leven te veranderen. Ze waagt zich aan de koop van loterijen, gevolgd door een jackpot van tweehonderdvijftigduizend SRD, etc. welk eclatant succes bepalend is voor haar relatie met Anand, inclusief diens kinderen. In het soapachtige relaas moet de figurerende Soeshiel zich op de handrem slepend zijn ouders vertellen over zijn homofiele relatie met Vikaash. Door alle bedrijvigheden door wordt de in Holland wonende kleindochter Sharda ten tonele gevoerd die de geriatrische zorg over haar dementerende oma op zich neemt, evenals Navin die erachter komt dat hij ooit de minderjarige Indra zwanger maakte, Prem die dankzij een Hindoe priester (Pandit) eindelijk in beweging komt en zo raast de ene gebeurtenis als een tropische passaatwind over alles heen. Kortom: een symfonie van wervelende bedrijvigheden.
Buitengewoon achtenswaardig en lovenswaardig is dat de auteur aandacht geeft aan de positie van de vrouw in Suriname. In het relaas figureert Radj, een werkeloze en drankzuchtige rural Hindiman die zijn vrouw Mandra verbiedt om aan het arbeidsproces deel te nemen. Op de wijze waarop haaien op afstand zwemmers met hun reukorgaan kunnen detecteren hebben ook Surinaamse mannen het talent en de gave om een hopeloze, zich in ontredderde toestand bevindende vrouw te traceren om hen 'hulp' te bieden, ook al kunnen zij hun eigen gezin amper managen. Dilip kondigde zich gelijk als een reddende Bollywoord superstar bij weerloze Mandra aan en zij viel als een blok voor zijn kleffe charme. Maar al gauw ontdekt Mandra na enige stroeve romances met deze ontzorger dat hij toch niet degene is die zich in hem vergist had. Deze constatering deed haar geen goed omdat de zelfhaat de overhand begon te krijgen. Haar bestemming lag buiten haar, in het gezicht van haar eigen echtgenoot die zelf al door het leven getekend leek te zijn.
Dilip daarentegen beroerde en beproefde zij op een hartstochtelijke en tegelijk vrijblijvende manier. Leeg en onbegrensd trachtte zij uit de diepte van haar NIETS het AL te bereiken. Zij leed onder de hardheid van Suriname en voelde zich er innerlijk door verscheurd. Maar over de natuur heen zocht zij naar een nog verder verwijderde en nog stralender werkelijkheid; zij had de neiging zich in een mystieke extase te verliezen. Als individu was zij geworteld in haar culturele waarde, als bewustzijn was zij oneindig en tegelijk geest en leven. Het grote excuus voor haar was dat men haar opgedrongen had zich helemaal in te zetten voor haar gezin. Ze had geen beroep, geen bepaalde vaardigheden, geen persoonlijke relaties, zelfs haar naam was niet meer van haar. Zij was niets anders dan de wederhelft van haar man omdat zij niet de kracht bezat om hem te verlaten.
Hoebba ontvouwt de zwijgcultuur van Suriname zoals die manifest is binnen de Hindoestaanse gemeenschap. Surinamers houden weliswaar van praten en kwebbelen, vooral als het even luid en langs elkaar kan, maar tijdens het verbale vuurwerk zijn zij weer te week om de wortels van het kwaad bloot leggen. Onder deze laatste vallen bijvoorbeeld buitenechtelijke relaties en de ongemarkeerde kinderen die daar springlevend uit voortkomen. Dat wat deze schrijfster ook benoemd is de Surinaamse angst, uitgedrukt in de volgende maar dan lamlendig en met lange klanken uitgesproken regel: “Mijn God, wat zullen mensen er wel niet van zeggen”. Hiermee wil de schrijfster laten zien dat het de Surinamer in het voort-vliedende leven niet eens interesseert door welke niet-Surinamer betrokkene wordt geknepen en ingehaald op de maatschappelijke ladder, als het maar geen Surinamer is. Want ze willen niet riskeren om een familielid, een landgenoot, een bekende of anders een dorpsgenoot tekst en uitleg te moeten geven op de brandende en verwijtende Surinaamse vraag: Fa dat kang ( = hoe is dat gekomen?). Met deze publicatie vormt Sakoentela Hoebba samen met Hindoestaanse schrijfsters als Candani, Mala Kishoendajal en Orchida Bachnoe een gouden literaire keten binnen de bloeiende Surinaamse letteren.
Reageer op deze recensie