Van de eerste leugen niet gebarsten
Zou je niet plattevloer? vraagt commissaris Übertrut, in zijn onbegrijpelijk taaltje, waarmee hij zijn team volbloed kampioenen wil inspireren. Inspecteur Zeik bijvoorbeeld, (die helemaal geen Tunesische roots heeft) maar uitmunt in bedachtzaam lurken aan sigarettenpeuken, terwijl de stoom van het denkwerk uit zijn oren komt. Verder is Zeik de kwaadste niet: integer, werkkrachtig, recht door zee, een linguïstisch explorator en niet vies om complimentjes te geven. Zoals het echter past in een detectiveverhaal van enig allooi koestert de inspecteur zijn kleine kantjes, zoals het nuttigen van bier bij verhoren, of zijn onbedwingbare overweging of hij de vrouwelijke getuige in kwestie al dan niet in haar flamoes moet neuken. En of hij dat voor of na het verhoor zou doen.
Zijn teamleden hebben minder klasse. El Bazaz is van Marokkaanse afkomst, een allochtoon dus, kwaad genoeg op de wereld om die verrot te schelden, en met een libido dat voortdurend voor hem uit hobbelt. Over Ivo Broekgat, de schlemiel van de bende, valt niet veel meer te vertellen dan dat hij nog bij zijn ouders woont en dringend op zoek is naar een appartement. Waardoor hij ongewild de oplossing van de zaak aanbrengt. Inspecteur Selma Compas ten slotte, heeft betere tijden gekend, want in dit verhaal stinkt ze onder de oksels, waardoor ze voortdurend een onfrisse geur verspreidt. Zelf heeft ze een schrik opgevat voor hazen, waardoor ze helemaal van slag is geraakt en in een hospitaal belandt, recht in de tentakels van een lesbische verpleegster met een snor die voortdurend haar vagina wil likken. Daarmee vult Compas op haar eentje de hele tweede verhaallijn, wat het boek de vereiste diepte oplevert.
Blijven Zeik en El Bazaz om het werk te doen. Of zoals hun baas het uitdrukt: Goedgeploeg, bizarre beet.
Zeik pakt dat op zijn eigengereide manier aan. Hij en Bazaz ondervragen de baas van het café Op den dijk, op wiens dak een lijk werd gevonden. Toeval wil dat het café in het echt een bar is voor homo’s, je weet wel, venten die hun leuter in andere venten steken - maar ho! - ook lesbische vrouwen worden toegelaten, je weet wel, dat soort vrouwen dat van alles in elkaars kut steekt, behalve leuters, en die in Vlaanderen heel toepasselijk “dijken” worden genoemd. Ziedaar, de linguïstische spitsvondigheid van Herman Brusselmans, die lekker voortborduurt op dit rijmschema.
Omdat het lijk op het dak van Den dijk ligt, staan de speurders voor een raadsel. Heeft iemand dat lijk er van de straatkant op geworpen? Zo ja, wie bezit zoveel kracht? Werd het lijk wellicht gedropt uit een helikopter? Veronachtzaam niet dat ook een zeppelin tot de mogelijkheden behoort. Kortom, Zeik en zijn gebroed ondervragen aardig wat mensen, die onveranderlijk over hun mislukt seksleven uitweiden alvorens hun onmiskenbare bijdrage tot het onderzoek te leveren.
Kortom: dit Zeik-avontuur heeft echt alles om te bekoren. Mooie mensen die voortdurend met elkaar spelen. Karakters die vooral in de diepte werken, zo diep mogelijk. Spanning die ten top wordt gevoerd. Schimpscheuten over Nederlanders en hun gebrekkig taalgebruik. Inspirerende taalvondsten over vunzige gedachten, gedegen research over 1961, het jaar waarin het verhaal zich afspeelt, verhaal waar je overigens vruchteloos zult naar zoeken.
Je leest dit Zeik-boek gegarandeerd uit in een wip (no offence), waarbij wel helpt dat het geen lijvige turf is waarmee je iemand kan doodslaan. Het neemt bovendien niet veel plaats in je boekenkast.
Twachten niksweerd. Hoogtehouden surplace.
Reageer op deze recensie