Lezersrecensie
Prettig kennis te maken
Egyptenaar Nagieb Mahfoez (1911-2006) is beroemd en berucht in de Arabische wereld. Beroemd omdat hij dankzij onder meer zijn romans uit de jaren 50 als enige Arabier ooit de Nobelprijs voor Literatuur kreeg. Berucht omdat hij in zijn werk het kloppen aan deuren van politieke en religieuze heilige huisjes niet uit de weg ging. Pas na Nobelprijsjaar 1988 verschenen vertalingen van Mahfoez’ werk, waarvan de lijvige Caïro-trilogie en het controversiële Kinderen van Gabalawi de hoogtepunten vormen. Ook schreef hij 13 verhalenbundels, waarvan er slechts enkele in het Nederlands vertaald zijn. In september 2021 kwam er eentje bij: De fluistering van de sterren. Het boek bundelt 18 korte tot zeer korte ongedateerde verhalen die zich allemaal afspelen in de oude Caïreense wijk al-Jamaliyya, waar Mahfoez opgroeide. Voor wie nog niets van hem las is dit de kans om prettig kennis te maken met de literaire grootheid, mede dankzij de moderne vertaling van Djûke Poppinga en het uitgebreide nawoord van Mahfoez-kenner en arabist Richard van Leeuwen.
Het vertoeven in de oude Arabische wijk vergt wat gewenning. Je moet maar net weten wat een galabiyya is, wat een buurtsjeik doet en waarom men bang moet zijn voor ‘de djinns in het oude fort’. Poppinga was erg zuinig in het gebruik van noten. Tegelijkertijd maakt dit het stappen in zo’n sprookjesachtige, exotische wereld extra aantrekkelijk. Er valt immers wat te fantaseren. En gaandeweg wordt het de lezer duidelijk dat zo’n Arabische volkswijk uit - laten we dit aannemen - de jaren 30 en 40, niet veel verschilt van een Nederlandse uit die tijd. De angst die religieuze leiders verspreidden, de strijd tussen de sterke en de zwakke mens en het gekonkel om hogerop te komen blijkt opnieuw universeel. Het verhaal over de oude Vader Agwa, ‘iemand die door zo lang te leven het leven van anderen verkortte’, is immer en wereldwijd actueel. En ach, die strijd om het mooiste meisje van de buurt: ‘Maar jij, Tauhida, was voor ons het kroonjuweel van de Witte Villa.’ Bovendien dist Mahfoez de volksverhalen zeer smakelijk op. ‘Op een dag klonk er rond het middaguur een holle, duistere schreeuw in de wijk, alsof er een lichaam uiteen werd gereten’ maakt van De schreeuw een verhaal waarvan je natuurlijk direct de rest wilt lezen. ‘Maar onze wijk heeft een verborgen tong, die geheimen rondfluistert en allerlei angstige voorgevoelens verspreidt,’ schrijft Mahfoez in Het gebed van sjeik Kaf, ‘en van wie niemand weet aan wie ze toebehoort.’ Zo’n wijk levert de mooiste verhalen op. Prachtverteller Mahfoez liet ze achter, met een briefje: ‘voor publicatie in 1994’. Vaak is laat beter dan niet.
(Deze recensie verscheen eerder op www.kortverhaal.info)
Het vertoeven in de oude Arabische wijk vergt wat gewenning. Je moet maar net weten wat een galabiyya is, wat een buurtsjeik doet en waarom men bang moet zijn voor ‘de djinns in het oude fort’. Poppinga was erg zuinig in het gebruik van noten. Tegelijkertijd maakt dit het stappen in zo’n sprookjesachtige, exotische wereld extra aantrekkelijk. Er valt immers wat te fantaseren. En gaandeweg wordt het de lezer duidelijk dat zo’n Arabische volkswijk uit - laten we dit aannemen - de jaren 30 en 40, niet veel verschilt van een Nederlandse uit die tijd. De angst die religieuze leiders verspreidden, de strijd tussen de sterke en de zwakke mens en het gekonkel om hogerop te komen blijkt opnieuw universeel. Het verhaal over de oude Vader Agwa, ‘iemand die door zo lang te leven het leven van anderen verkortte’, is immer en wereldwijd actueel. En ach, die strijd om het mooiste meisje van de buurt: ‘Maar jij, Tauhida, was voor ons het kroonjuweel van de Witte Villa.’ Bovendien dist Mahfoez de volksverhalen zeer smakelijk op. ‘Op een dag klonk er rond het middaguur een holle, duistere schreeuw in de wijk, alsof er een lichaam uiteen werd gereten’ maakt van De schreeuw een verhaal waarvan je natuurlijk direct de rest wilt lezen. ‘Maar onze wijk heeft een verborgen tong, die geheimen rondfluistert en allerlei angstige voorgevoelens verspreidt,’ schrijft Mahfoez in Het gebed van sjeik Kaf, ‘en van wie niemand weet aan wie ze toebehoort.’ Zo’n wijk levert de mooiste verhalen op. Prachtverteller Mahfoez liet ze achter, met een briefje: ‘voor publicatie in 1994’. Vaak is laat beter dan niet.
(Deze recensie verscheen eerder op www.kortverhaal.info)
1
Reageer op deze recensie