Lezersrecensie
Laxness over ... Laxness
“Een wijs man heeft ooit gezegd dat behalve het verlies van een moeder er niets gezonder is voor een kind dan het verlies van zijn vader.”
Met deze verrassende stelling die de lezer meteen tot filosofisch nadenken aanzet, opent Halldór Laxness Het visconcert, een coming-of-ageroman over een jongen die moet opgroeien zonder moeder en vader. Hoewel dit een van zijn latere werken is – Laxness begon eraan in 1955, het jaar waarin hij de Nobelprijs voor de Literatuur kreeg – is dit toch de eerste roman waarin hij eigen ervaringen en herinneringen uit zijn jeugd verwerkt. Door de roman in de ik-vorm (1) te schrijven, benadrukt de auteur het autobiografische karakter ervan. Prof. Dr. Alex Bolckmans noemde dit werk van Laxness ‘een gepoëtiseerde geschiedenis van zijn jeugd’ (2), een omschrijving die de lading heel goed dekt. Een opvallend intro- en retrospectieve Laxness blikt door de ogen van het hoofdpersonage Alfgrim – zijn alter ego − terug op zijn opgroei-jaren.
Het verhaal
“Het enige wat de vrouw mij heeft gegeven, behalve lichaam en ziel, was die naam: Alfgrim” vertelt de ik-figuur over de jonge vrouw – zijn moeder − die op een dag, berooid en opgejaagd, het erf van boerderij Hellinghut op loopt, daar een kind baart dat ze Alfgrim doopt, en er vervolgens weer vandoor gaat, alleen. Alfgrim wordt opgevangen door Björn van de Hellinghut en zijn vrouw. Hij noemt hen opa en oma, hoewel ze dat eigenlijk niet zijn.
Alfgrim is gelukkig op Hellinghut, “de armzaligste hut die er op IJsland te vinden is.” Zijn hele kinderwereld speelt zich af binnen de erfomheining, met daarin een draaihekje waardoor gasten komen en gaan, of soms komen en blijven, want de Hellinghut is een gastvrij oord waar iedereen die opvang zoekt, opvang vindt. Alfgrims leven is hier volmaakt, en het kind weet niet beter dan dat het nooit voorbij zal gaan (3). In zijn fantasie huist in de oude klok, die in de woonkamer van de Hellinghut staat, een merkwaardig dier dat Eeuwigheid heet, en in het trage tikken hoort hij “een tweelettergrepig woord met de nadruk op de eerste lettergreep: ééu-wig, ééu-wig.”
Alfgrim wil niets liever dan visser op grauwkwabaal worden, net als opa Björn. Maar als opa en oma van oordeel zijn dat hij slim genoeg is om naar de Latijnse school te gaan (stiekem hopend dat hij dominee zal worden) moet Alfgrim toch het draaihekje door en de geborgen leefwereld van Hellinghut een eerste keer verlaten. Die levenswending verdriet hem: “Tot die dag was de wereld waarin ik leefde groot genoeg en ik verlangde niet naar een andere wereld. Ik had alles. Alles was op zijn eigen manier bij ons volmaakt in mijn ogen.”
Alfgrim gaat niet graag naar school, hij voelt zich onwennig tussen het rijkere volk. Alleen de muzieklessen boeien hem, want Alfgrim wil kunnen zingen zoals Gard Holm, de beroemde IJslandse operazanger, die tevens een verre verwant van oma is. Hij wil niet per se beroemd worden zoals Gard Holm, hij wil gewoon “de zuivere toon” vinden. Maar bestaat die wel?
Alfgrims geobsedeerde zoeken naar de zuivere toon, en zijn verlangen in de voetsporen te kunnen treden van Gard Holm, verdringen stilaan zijn kinderdroom om ooit grauwkwabaalvisser te worden. Opa en oma steunen hem voluit, en om de dure opleiding tot zanger in Denemarken te bekostigen verkoopt opa Björn zelfs de grond onder de Hellinghut, zichzelf en oma aldus verdoemend tot een leven in armoe.
Zo verlaat Alfgrim – noch grauwkwabaalvisser, noch dominee, noch beroemde zanger – definitief het paradijs van zijn jeugd en trekt hij “door het draaihekje van de Hellinghut dat twee werelden scheidde” waardig de nieuwe wereld in. Als hij van op het achterdek van de postboot naar Denemarken achteromkijkt, ziet hij opa en oma een laatste maal hand in hand naar huis toe lopen: “op weg naar ons draaihekje, thuis naar de Hellinghut, ons huis dat morgen met de grond gelijk zou worden gemaakt.”
Eindeloze symboliek
Laxness schrijft met liefde over Alfgrims ‒ in feite zijn eigen ‒ kindertijd. Het eerste deel van het boek is een en al vertedering en weemoed. De auteur idealiseert volop, het is duidelijk dat hij oprecht en intens van zijn kindertijd hield: binnen de omheining die zijn jonge leefwereld afbakende was alles veilig, een stabiele omgeving waarin geen ideologische keuzes hoefden te worden gemaakt, waarin alleen maar liefde en goedheid heerste. Kortom, dit was de ideale leefwereld, het absolute geluk, de hemel op aarde die “eeu-wig” had mogen blijven bestaan.
Ook de mensen met wie hij in deze wereld omgaat, geven alleen maar kleur aan Alfgrims leven. Er is bijvoorbeeld opa Björn, een zwijgzame visser die op alles sussend “nou nou, zo zo” zegt, en zijn vis altijd voor dezelfde prijs verkoopt, ongeacht de wet van vraag en aanbod. Hij is, zonder twijfel, de belangrijkste persoon in Alfgrims jonge leven. Hij bejegent zijn pleegzoon eerlijk en met liefhebbende onverbiddelijkheid. Oma is een gezellige en bijzonder intelligente vrouw met "een zee van kennis" die graag oude volksliedjes zingt, IJslandse sagen vertelt en gul bizarre levenswijsheden rondstrooit, die soms zo dubbelzinnig, scheefgetrokken, absurd of zelfs totaal van de pot gerukt zijn, dat de lezer zich vertwijfeld afvraagt: moet ik hier nu ernstig over nadenken, of word ik bij de neus genomen? Ja, ook dát is Laxness!
De lieflijke, haast pastorale toon verandert echter ten kwade eens Alfgrim door het draaihekje de moderne, snel evoluerende wereld betreedt. Over deze wereld – de échte, zeg maar – is Laxness heel wat minder enthousiast. Maar waar hij in zijn andere werken erg kritisch is tegenover de maatschappij waarin hij (noodgedwongen?) moet leven, is hij ditmaal kritisch over zijn eigen leven. Eens voorbij het draaihekje wordt Het visconcert meer een klacht over het zelfbepaalde leven, dan een aanklacht tegen het leven dat hem vanuit de omgeving wordt opgedrongen.
In deze nieuwe wereld, de wereld buiten het draaihekje, duikt Gard Holm op, als het ware de volwassen afspiegeling van Alfgrim zelf. Laxness laat hier geen twijfel over bestaan: tot tweemaal toe laat hij Gard Holm denken zichzelf te zien als hij Alfgrim ontmoet. Gard Holm is in feite een intrieste, ongelukkige man met een larmoyante persoonlijkheid. Een beroemde zanger, zo wordt gezegd, maar uit de entourage van de jonge Alfgrim heeft niemand hem ooit horen zingen. Hij belooft meermaals een optreden, maar vindt altijd wel een reden om het nooit zover te laten komen. Toch klampt Alfgrim zich in zijn zoektocht naar de zuivere toon aan hem vast als aan een reddingboei.
Met het zoeken naar de zuivere toon alludeert Laxness ongetwijfeld op zijn eigen filosofische levensqueeste (4), die vaak ook de onderstroom in zijn andere boeken is. Zijn leven lang werd hij religieus en ideologisch heen en weer geslingerd tussen katholicisme, taoïsme, het Mormoonse geloof, socialisme en communisme. Nergens vond hij de definitieve rust, maar dat dé ideale levensvisie – dé zuivere toon − wel moet bestaan, daar twijfelde hij niet aan, zoals blijkt uit dit gesprekje tussen ik-figuur Alfgrim en Gard Holm:
‒ ‘Is het waar’, vroeg ik, ‘dat er maar één enkele zuivere toon bestaat?’
‒‘Dat is zeker waar’, zei de zanger. ‘Jammer genoeg, zou ik haast zeggen.’
Dat Alfgrim, nu een jongeman, uiteindelijk zijn zoektocht buiten IJsland verder wil zetten, is gewoon een kopie van wat Laxness zelf ook deed: hij was nog geen achttien toen hij de wereld introk, eerst naar Europa, later naar de Verenigde Staten en Canada.
Het draaihekje als scheiding tussen een geïdealiseerde en de reële wereld, de klok als zinnebeeld van onbereikbare eeuwigheid, de juiste toon als metafoor voor de perfecte levensvisie… De symboliek in Het visconcert mag dan overweldigend zijn, ze is tegelijk ook gemakkelijk te doorzien en dat maakt deze roman erg toegankelijk. Doorgaans wordt Onafhankelijke mensen beschouwd als Laxness’ topwerk, maar Het visconcert mag er zonder schaamte naast staan. De eenenveertig vrij korte hoofdstukken lijken allemaal opzichzelfstaande verhaaltjes, maar vormen uiteindelijk toch één coherente vertelling. Laxness’ poëtische taalgebruik is prachtig, zoals steeds, maar tegelijk ook eenvoudig en aansluitend bij de spreektaal: zijn leven lang ijverde Laxness ervoor de literatuur dichter bij het volk te brengen. Dat ook wij, de Nederlandstalige lezers, van die verfijnde volkstaal kunnen genieten is uiteraard geheel te danken aan het sublieme vertaalwerk van Marcel Otten.
Liefde voor land en volk
Laxness' hele oeuvre is doordrenkt van een diepe liefde, respect en bewondering voor de IJslanders, hun geschiedenis en hun cultuur. Zijn vaak voorkomende en soms erg scherpe maatschappijkritiek heeft altijd een constructieve ondertoon. Er is hem veel gelegen aan het behoud van de IJslandse traditionele eigenheid, die voor hem niet alleen erg waardevol is, maar vooral ook uniek: geen enkel volk ter wereld staat in het leven zoals de IJslanders dat doen. Op naturalistische wijze omschrijft hij de IJslanders als vechters voor een beter leven, voor een betere toekomst. Ze putten kracht uit een schier onuitputtelijke reeks van wel heel unieke ‒ soms ernstige, soms bizarre, maar veelal komische ‒ levenswijsheden waarmee ze de ergste tegenslagen te lijf gaan, én overwinnen. Ook Het visconcert ontkomt hier niet aan, de volkswijsheden worden kwistig rondgestrooid zoals bijvoorbeeld in volgend fragment. Ik geef toe, je kunt het wellicht afdoen als barkrukkenfilosofie, maar hier spreekt het eerlijke, volkse hart van de IJslander. Aan het woord is Alfgrim en let op de licht fatalistische ondertoon, ook typisch Laxness trouwens:
Daarentegen herinner ik me dat mijn opa op medelevende toon werd gevraagd hoe het de mensen in Akugaard verging die het afgelopen jaar hun kostwinners op zee hadden verloren en dat hij onmiddellijk antwoordde: 'Die hebben genoeg verse vis te eten.' Evenzo was bij ons het gebruikelijke antwoord als er werd gevraagd hoe het met iemand ging: 'Pff, die is dik zat' en dat betekende dat het hem goed ging, of zoals men in Denemarken zegt dat 'hij gelukkig was'. Als het slecht met iemand ging, dan werd iets gezegd in de trant van: 'Tja, het is hem af te zien' en als degene over wie werd gepraat meer dood dan levend was, werd gezegd: 'Ach ja, hij krijgt de boter niet meer zacht.' Van iemand die op zijn sterfbed lag werd gezegd: 'Ja, die heeft nu geen proviand meer nodig, de arme ziel.' Van een jongeling die op sterven lag werd gezegd: 'Het ziet er niet naar uit dat-ie ooit z'n grijze haren hoeft te kammen.' Een echtscheiding werd met deze woorden afgedaan: 'Ja, dat is me daar een rare toestand, volgens mij.' Op de Hellinghut was ieder woord kostbaar, ook de kleine woorden.
Conclusie
Er valt veel te ontdekken in deze roman. Het boek deed mij, wat dat betreft, denken aan The Lord of the Rings van J.R.R. Tolkien (5), een boek waarin de lezer steeds nieuwe dingen ontdekt, hoe vaak hij het ook herleest. Wellicht moet Het visconcert ook een keer meer gelezen worden om alle verborgen allusies te ontdekken, om alle omfloerste fijnzinnigheden te ontrafelen en om alle verdoken toespelingen te doorzien. Maar de belangrijkste conclusie kan evenwel niet anders zijn dan deze: Het visconcert is een prachtige en (alweer) verrassende roman van een van de grootste schrijvers van de vorige eeuw.
De auteur
De IJslandse auteur Halldór Kiljan Laxness ‒ eigenlijk Halldór Gudjónsson ‒ werd op 23 april 1902 in Reykjavik geboren als zoon van een arbeider die later boer werd. Hij was voorbestemd voor het priesterschap, studeerde theologie en literatuur en verbleef in 1922-23 in het Benedictijnerklooster van Clervaux in Luxemburg. Tussen 1927 en 1929 reisde hij door Noord-Amerika, keerde zich daarop van het katholicisme af en omarmde het socialisme. Toch zou hij zijn leven lang geplaagd worden door ideologische en religieuze twijfels, die niet zelden hun weerspiegeling vinden in zijn werk.
Halldór Laxness heeft een indrukwekkend oeuvre aan romans, gedichten, toneelstukken, reisverhalen, kortverhalen en essays bij elkaar geschreven. Zijn romans zijn meestal episch, en sluiten vaak aan bij de Oudijslandse heldensagen en de Oudnoorse saga's. Overweldigende natuurbeschrijvingen, diepgaande psychologische analyse, bijtende satire en onverholen maatschappijkritiek kenmerken zijn werk, evenals een opvallend luchtige en vaak komische toon. Halldór Laxness kreeg in 1955 de Nobelprijs voor de Literatuur "voor zijn levendige epische kracht die de grote narratieve kunst van IJsland heeft vernieuwd." Hij overleed op 8 februari 1998 in Mosfellsbær.
Uit Laxness' indrukwekkende oeuvre heeft Marcel Otten deze zeven werken vertaald: Salka Valka (Salka Valka, 1931-32), Onafhankelijke mensen (Sjálfstæt fólk, 1934-35), De klok van IJsland (Íslandsklukkan, 1943-46), De gelukkige krijgers (Gerpla, 1952), Het visconcert (Brekkukotsannál, 1957), Het herwonnen paradijs (Paradísarheimt, 1960) en Aan de voet van de gletsjer (Kristnihald undir jókli, 1968).
Het licht der wereld (Ljós heimsins, 1937) is een vertaling door Annie Posthumus van het eerste deel van de tetralogie Ólafur Kárason.
Atoomstation (Atómstöðin, 1948) is een vertaling door Elsa Collet, op basis van de Duitse vertaling.
(1) Mijn kennis van Laxness’ werk reikt niet verder dan de vertaalde boeken. Voor zover ik heb kunnen uitzoeken, is Het visconcert de enige roman die Laxness in de ik-vorm schreef. Ik legde de vraag voor aan vertaler en Laxness-kenner Marcel Otten, en hij bevestigde mijn vermoeden.
(2) Zie Moderne Encyclopedie der Wereldliteratuur, Uitgeverij E. Story-Scientia, 1968, Vol. V, p. 18. Prof. Dr. Alex Bolckmans (1923-1990) was professor aan de Rijksuniversiteit Gent waar hij de Scandinavistiek uitbouwde tot een volwaardige studierichting. Ik had het geluk bij hem de cursus Wereldliteratuur te mogen volgen.
(3) Toegegeven: dit zinnetje heb ik van Wim Sonneveld geleend.
(4) Aldus vertaler Marcel Otten in zijn nawoord bij Het herwonnen paradijs.
(5) Voor het overige hebben beide werken niks met elkaar gemeen, stilistisch noch inhoudelijk, en ik schrok zelf een beetje van de vergelijking.
Met deze verrassende stelling die de lezer meteen tot filosofisch nadenken aanzet, opent Halldór Laxness Het visconcert, een coming-of-ageroman over een jongen die moet opgroeien zonder moeder en vader. Hoewel dit een van zijn latere werken is – Laxness begon eraan in 1955, het jaar waarin hij de Nobelprijs voor de Literatuur kreeg – is dit toch de eerste roman waarin hij eigen ervaringen en herinneringen uit zijn jeugd verwerkt. Door de roman in de ik-vorm (1) te schrijven, benadrukt de auteur het autobiografische karakter ervan. Prof. Dr. Alex Bolckmans noemde dit werk van Laxness ‘een gepoëtiseerde geschiedenis van zijn jeugd’ (2), een omschrijving die de lading heel goed dekt. Een opvallend intro- en retrospectieve Laxness blikt door de ogen van het hoofdpersonage Alfgrim – zijn alter ego − terug op zijn opgroei-jaren.
Het verhaal
“Het enige wat de vrouw mij heeft gegeven, behalve lichaam en ziel, was die naam: Alfgrim” vertelt de ik-figuur over de jonge vrouw – zijn moeder − die op een dag, berooid en opgejaagd, het erf van boerderij Hellinghut op loopt, daar een kind baart dat ze Alfgrim doopt, en er vervolgens weer vandoor gaat, alleen. Alfgrim wordt opgevangen door Björn van de Hellinghut en zijn vrouw. Hij noemt hen opa en oma, hoewel ze dat eigenlijk niet zijn.
Alfgrim is gelukkig op Hellinghut, “de armzaligste hut die er op IJsland te vinden is.” Zijn hele kinderwereld speelt zich af binnen de erfomheining, met daarin een draaihekje waardoor gasten komen en gaan, of soms komen en blijven, want de Hellinghut is een gastvrij oord waar iedereen die opvang zoekt, opvang vindt. Alfgrims leven is hier volmaakt, en het kind weet niet beter dan dat het nooit voorbij zal gaan (3). In zijn fantasie huist in de oude klok, die in de woonkamer van de Hellinghut staat, een merkwaardig dier dat Eeuwigheid heet, en in het trage tikken hoort hij “een tweelettergrepig woord met de nadruk op de eerste lettergreep: ééu-wig, ééu-wig.”
Alfgrim wil niets liever dan visser op grauwkwabaal worden, net als opa Björn. Maar als opa en oma van oordeel zijn dat hij slim genoeg is om naar de Latijnse school te gaan (stiekem hopend dat hij dominee zal worden) moet Alfgrim toch het draaihekje door en de geborgen leefwereld van Hellinghut een eerste keer verlaten. Die levenswending verdriet hem: “Tot die dag was de wereld waarin ik leefde groot genoeg en ik verlangde niet naar een andere wereld. Ik had alles. Alles was op zijn eigen manier bij ons volmaakt in mijn ogen.”
Alfgrim gaat niet graag naar school, hij voelt zich onwennig tussen het rijkere volk. Alleen de muzieklessen boeien hem, want Alfgrim wil kunnen zingen zoals Gard Holm, de beroemde IJslandse operazanger, die tevens een verre verwant van oma is. Hij wil niet per se beroemd worden zoals Gard Holm, hij wil gewoon “de zuivere toon” vinden. Maar bestaat die wel?
Alfgrims geobsedeerde zoeken naar de zuivere toon, en zijn verlangen in de voetsporen te kunnen treden van Gard Holm, verdringen stilaan zijn kinderdroom om ooit grauwkwabaalvisser te worden. Opa en oma steunen hem voluit, en om de dure opleiding tot zanger in Denemarken te bekostigen verkoopt opa Björn zelfs de grond onder de Hellinghut, zichzelf en oma aldus verdoemend tot een leven in armoe.
Zo verlaat Alfgrim – noch grauwkwabaalvisser, noch dominee, noch beroemde zanger – definitief het paradijs van zijn jeugd en trekt hij “door het draaihekje van de Hellinghut dat twee werelden scheidde” waardig de nieuwe wereld in. Als hij van op het achterdek van de postboot naar Denemarken achteromkijkt, ziet hij opa en oma een laatste maal hand in hand naar huis toe lopen: “op weg naar ons draaihekje, thuis naar de Hellinghut, ons huis dat morgen met de grond gelijk zou worden gemaakt.”
Eindeloze symboliek
Laxness schrijft met liefde over Alfgrims ‒ in feite zijn eigen ‒ kindertijd. Het eerste deel van het boek is een en al vertedering en weemoed. De auteur idealiseert volop, het is duidelijk dat hij oprecht en intens van zijn kindertijd hield: binnen de omheining die zijn jonge leefwereld afbakende was alles veilig, een stabiele omgeving waarin geen ideologische keuzes hoefden te worden gemaakt, waarin alleen maar liefde en goedheid heerste. Kortom, dit was de ideale leefwereld, het absolute geluk, de hemel op aarde die “eeu-wig” had mogen blijven bestaan.
Ook de mensen met wie hij in deze wereld omgaat, geven alleen maar kleur aan Alfgrims leven. Er is bijvoorbeeld opa Björn, een zwijgzame visser die op alles sussend “nou nou, zo zo” zegt, en zijn vis altijd voor dezelfde prijs verkoopt, ongeacht de wet van vraag en aanbod. Hij is, zonder twijfel, de belangrijkste persoon in Alfgrims jonge leven. Hij bejegent zijn pleegzoon eerlijk en met liefhebbende onverbiddelijkheid. Oma is een gezellige en bijzonder intelligente vrouw met "een zee van kennis" die graag oude volksliedjes zingt, IJslandse sagen vertelt en gul bizarre levenswijsheden rondstrooit, die soms zo dubbelzinnig, scheefgetrokken, absurd of zelfs totaal van de pot gerukt zijn, dat de lezer zich vertwijfeld afvraagt: moet ik hier nu ernstig over nadenken, of word ik bij de neus genomen? Ja, ook dát is Laxness!
De lieflijke, haast pastorale toon verandert echter ten kwade eens Alfgrim door het draaihekje de moderne, snel evoluerende wereld betreedt. Over deze wereld – de échte, zeg maar – is Laxness heel wat minder enthousiast. Maar waar hij in zijn andere werken erg kritisch is tegenover de maatschappij waarin hij (noodgedwongen?) moet leven, is hij ditmaal kritisch over zijn eigen leven. Eens voorbij het draaihekje wordt Het visconcert meer een klacht over het zelfbepaalde leven, dan een aanklacht tegen het leven dat hem vanuit de omgeving wordt opgedrongen.
In deze nieuwe wereld, de wereld buiten het draaihekje, duikt Gard Holm op, als het ware de volwassen afspiegeling van Alfgrim zelf. Laxness laat hier geen twijfel over bestaan: tot tweemaal toe laat hij Gard Holm denken zichzelf te zien als hij Alfgrim ontmoet. Gard Holm is in feite een intrieste, ongelukkige man met een larmoyante persoonlijkheid. Een beroemde zanger, zo wordt gezegd, maar uit de entourage van de jonge Alfgrim heeft niemand hem ooit horen zingen. Hij belooft meermaals een optreden, maar vindt altijd wel een reden om het nooit zover te laten komen. Toch klampt Alfgrim zich in zijn zoektocht naar de zuivere toon aan hem vast als aan een reddingboei.
Met het zoeken naar de zuivere toon alludeert Laxness ongetwijfeld op zijn eigen filosofische levensqueeste (4), die vaak ook de onderstroom in zijn andere boeken is. Zijn leven lang werd hij religieus en ideologisch heen en weer geslingerd tussen katholicisme, taoïsme, het Mormoonse geloof, socialisme en communisme. Nergens vond hij de definitieve rust, maar dat dé ideale levensvisie – dé zuivere toon − wel moet bestaan, daar twijfelde hij niet aan, zoals blijkt uit dit gesprekje tussen ik-figuur Alfgrim en Gard Holm:
‒ ‘Is het waar’, vroeg ik, ‘dat er maar één enkele zuivere toon bestaat?’
‒‘Dat is zeker waar’, zei de zanger. ‘Jammer genoeg, zou ik haast zeggen.’
Dat Alfgrim, nu een jongeman, uiteindelijk zijn zoektocht buiten IJsland verder wil zetten, is gewoon een kopie van wat Laxness zelf ook deed: hij was nog geen achttien toen hij de wereld introk, eerst naar Europa, later naar de Verenigde Staten en Canada.
Het draaihekje als scheiding tussen een geïdealiseerde en de reële wereld, de klok als zinnebeeld van onbereikbare eeuwigheid, de juiste toon als metafoor voor de perfecte levensvisie… De symboliek in Het visconcert mag dan overweldigend zijn, ze is tegelijk ook gemakkelijk te doorzien en dat maakt deze roman erg toegankelijk. Doorgaans wordt Onafhankelijke mensen beschouwd als Laxness’ topwerk, maar Het visconcert mag er zonder schaamte naast staan. De eenenveertig vrij korte hoofdstukken lijken allemaal opzichzelfstaande verhaaltjes, maar vormen uiteindelijk toch één coherente vertelling. Laxness’ poëtische taalgebruik is prachtig, zoals steeds, maar tegelijk ook eenvoudig en aansluitend bij de spreektaal: zijn leven lang ijverde Laxness ervoor de literatuur dichter bij het volk te brengen. Dat ook wij, de Nederlandstalige lezers, van die verfijnde volkstaal kunnen genieten is uiteraard geheel te danken aan het sublieme vertaalwerk van Marcel Otten.
Liefde voor land en volk
Laxness' hele oeuvre is doordrenkt van een diepe liefde, respect en bewondering voor de IJslanders, hun geschiedenis en hun cultuur. Zijn vaak voorkomende en soms erg scherpe maatschappijkritiek heeft altijd een constructieve ondertoon. Er is hem veel gelegen aan het behoud van de IJslandse traditionele eigenheid, die voor hem niet alleen erg waardevol is, maar vooral ook uniek: geen enkel volk ter wereld staat in het leven zoals de IJslanders dat doen. Op naturalistische wijze omschrijft hij de IJslanders als vechters voor een beter leven, voor een betere toekomst. Ze putten kracht uit een schier onuitputtelijke reeks van wel heel unieke ‒ soms ernstige, soms bizarre, maar veelal komische ‒ levenswijsheden waarmee ze de ergste tegenslagen te lijf gaan, én overwinnen. Ook Het visconcert ontkomt hier niet aan, de volkswijsheden worden kwistig rondgestrooid zoals bijvoorbeeld in volgend fragment. Ik geef toe, je kunt het wellicht afdoen als barkrukkenfilosofie, maar hier spreekt het eerlijke, volkse hart van de IJslander. Aan het woord is Alfgrim en let op de licht fatalistische ondertoon, ook typisch Laxness trouwens:
Daarentegen herinner ik me dat mijn opa op medelevende toon werd gevraagd hoe het de mensen in Akugaard verging die het afgelopen jaar hun kostwinners op zee hadden verloren en dat hij onmiddellijk antwoordde: 'Die hebben genoeg verse vis te eten.' Evenzo was bij ons het gebruikelijke antwoord als er werd gevraagd hoe het met iemand ging: 'Pff, die is dik zat' en dat betekende dat het hem goed ging, of zoals men in Denemarken zegt dat 'hij gelukkig was'. Als het slecht met iemand ging, dan werd iets gezegd in de trant van: 'Tja, het is hem af te zien' en als degene over wie werd gepraat meer dood dan levend was, werd gezegd: 'Ach ja, hij krijgt de boter niet meer zacht.' Van iemand die op zijn sterfbed lag werd gezegd: 'Ja, die heeft nu geen proviand meer nodig, de arme ziel.' Van een jongeling die op sterven lag werd gezegd: 'Het ziet er niet naar uit dat-ie ooit z'n grijze haren hoeft te kammen.' Een echtscheiding werd met deze woorden afgedaan: 'Ja, dat is me daar een rare toestand, volgens mij.' Op de Hellinghut was ieder woord kostbaar, ook de kleine woorden.
Conclusie
Er valt veel te ontdekken in deze roman. Het boek deed mij, wat dat betreft, denken aan The Lord of the Rings van J.R.R. Tolkien (5), een boek waarin de lezer steeds nieuwe dingen ontdekt, hoe vaak hij het ook herleest. Wellicht moet Het visconcert ook een keer meer gelezen worden om alle verborgen allusies te ontdekken, om alle omfloerste fijnzinnigheden te ontrafelen en om alle verdoken toespelingen te doorzien. Maar de belangrijkste conclusie kan evenwel niet anders zijn dan deze: Het visconcert is een prachtige en (alweer) verrassende roman van een van de grootste schrijvers van de vorige eeuw.
De auteur
De IJslandse auteur Halldór Kiljan Laxness ‒ eigenlijk Halldór Gudjónsson ‒ werd op 23 april 1902 in Reykjavik geboren als zoon van een arbeider die later boer werd. Hij was voorbestemd voor het priesterschap, studeerde theologie en literatuur en verbleef in 1922-23 in het Benedictijnerklooster van Clervaux in Luxemburg. Tussen 1927 en 1929 reisde hij door Noord-Amerika, keerde zich daarop van het katholicisme af en omarmde het socialisme. Toch zou hij zijn leven lang geplaagd worden door ideologische en religieuze twijfels, die niet zelden hun weerspiegeling vinden in zijn werk.
Halldór Laxness heeft een indrukwekkend oeuvre aan romans, gedichten, toneelstukken, reisverhalen, kortverhalen en essays bij elkaar geschreven. Zijn romans zijn meestal episch, en sluiten vaak aan bij de Oudijslandse heldensagen en de Oudnoorse saga's. Overweldigende natuurbeschrijvingen, diepgaande psychologische analyse, bijtende satire en onverholen maatschappijkritiek kenmerken zijn werk, evenals een opvallend luchtige en vaak komische toon. Halldór Laxness kreeg in 1955 de Nobelprijs voor de Literatuur "voor zijn levendige epische kracht die de grote narratieve kunst van IJsland heeft vernieuwd." Hij overleed op 8 februari 1998 in Mosfellsbær.
Uit Laxness' indrukwekkende oeuvre heeft Marcel Otten deze zeven werken vertaald: Salka Valka (Salka Valka, 1931-32), Onafhankelijke mensen (Sjálfstæt fólk, 1934-35), De klok van IJsland (Íslandsklukkan, 1943-46), De gelukkige krijgers (Gerpla, 1952), Het visconcert (Brekkukotsannál, 1957), Het herwonnen paradijs (Paradísarheimt, 1960) en Aan de voet van de gletsjer (Kristnihald undir jókli, 1968).
Het licht der wereld (Ljós heimsins, 1937) is een vertaling door Annie Posthumus van het eerste deel van de tetralogie Ólafur Kárason.
Atoomstation (Atómstöðin, 1948) is een vertaling door Elsa Collet, op basis van de Duitse vertaling.
(1) Mijn kennis van Laxness’ werk reikt niet verder dan de vertaalde boeken. Voor zover ik heb kunnen uitzoeken, is Het visconcert de enige roman die Laxness in de ik-vorm schreef. Ik legde de vraag voor aan vertaler en Laxness-kenner Marcel Otten, en hij bevestigde mijn vermoeden.
(2) Zie Moderne Encyclopedie der Wereldliteratuur, Uitgeverij E. Story-Scientia, 1968, Vol. V, p. 18. Prof. Dr. Alex Bolckmans (1923-1990) was professor aan de Rijksuniversiteit Gent waar hij de Scandinavistiek uitbouwde tot een volwaardige studierichting. Ik had het geluk bij hem de cursus Wereldliteratuur te mogen volgen.
(3) Toegegeven: dit zinnetje heb ik van Wim Sonneveld geleend.
(4) Aldus vertaler Marcel Otten in zijn nawoord bij Het herwonnen paradijs.
(5) Voor het overige hebben beide werken niks met elkaar gemeen, stilistisch noch inhoudelijk, en ik schrok zelf een beetje van de vergelijking.
2
2
Reageer op deze recensie