Een ronduit schitterend geschreven horrorverhaal
'De Zweedse Stephen King' wordt hij weleens genoemd. Wat John Ajvide Lindqvist alvast gemeen heeft met de Master of Horror is het uitzonderlijke verteltalent, maar hij onderscheidt zich door de fenomenale literaire souplesse en de vertederende, poëtische taal waarmee hij zijn verhaal vertelt. Voor zijn debuut Laat de ware binnenkomen kreeg Lindqvist in 2008 de 'Selma Lagerlöfs Litteraturpris', een van de belangrijkste literaire onderscheidingen die een auteur in Zweden kan krijgen. Ook inhoudelijk gaat de vergelijking niet helemaal op. In Kings griezeluniversum zijn de hoofdpersonen meestal onopvallende Jannen met de pet die te maken krijgen met kwaadwillige bovennatuurlijke krachten, boze geesten, zombieachtige wezens of door de duivel bezeten slechteriken. Bij Lindqvist zijn het de onnatuurlijke wezens zelf die de hoofdrollen spelen. Zij figureren niet in het verhaal, zij zíjn het verhaal. In Wolfskinderen, zijn vierde roman, is dat niet anders.
De mislukte musicus Lennart Cederström vindt in het bos een plastic zak met daarin een nog amper levende baby. Hij neemt het meisje mee naar huis, maar in plaats van haar over te dragen aan de autoriteiten besluit hij het kind te houden, zeer tegen de zin van zijn depressieve vrouw Laila. "Kleintje" groeit op in de kelder van het huis, onwerelds, zonder besef van normen en waarden, en vervuld van de leugens die ze te horen krijgt om haar van de buitenwereld af te schrikken. Alleen muziek lijkt haar enigszins te beroeren. Kleintje heeft een hemelse stem, maar ze kan ook grommen als een wolf. Als Lennart en Laila omkomen na een catastrofaal 'incident' − een gigantisch eufemisme voor wat hun werkelijk overkomt − gaat Kleintje in hun lichamen op zoek naar het geluk. Letterlijk. Jerry, Lennarts volwassen zoon, neemt haar toch onder zijn hoede en geeft haar een naam: Theres.
Elders in het land leeft Teresa. Ze is ongeveer even oud als Theres. Ze is mollig en wordt op school gepest. Teresa voelt zich anders. Er huist een beangstigend, ondefinieerbaar gevoel in haar. Lange tijd denkt ze daar alleen mee te zijn, tot ze tot het besef komt: "Er moet nog iemand zijn." Op televisie ziet ze een bloedmooi meisje met een engelachtige stem deelnemen aan een zangwedstrijd, en dat verandert haar leven. Ze zoekt, en vindt Theres. Zij is net als zij, ze begrijpen elkaar volkomen. Er duiken nog meer meisjes op, allemaal beschadigde zielen, en allemaal voelen ze zich zielsverwant met wolven. Ze vormen een roedel. En de roedel zet onrecht recht, rigoureus, in één brutale, bloederige, nietsontziende wraakactie, terwijl Theres zingt...
Eén ding hebben de boeken van John Ajvide Lindqvist gemeen: ze geven de lezer een ongemakkelijk gevoel. In zijn vorige boeken was de oorzaak hiervan gemakkelijk te duiden: de vampiers in Laat de ware binnenkomen, het bovennatuurlijke in Het zeewezen, de levende doden in De doden keren terug. Maar de personages in Wolfskinderen − Theres, Teresa en later de andere meisjes − zijn een stuk realistischer. Ze zijn misschien ónnatuurlijk, maar niet bóvennatuurlijk. Ze zijn anders, maar ze zijn niet bestaansonmogelijk. Van vampiers en zombies aanvaard je, vaak met de glimlach, de afschuwelijkste en bloederigste acties. De personages in Wolfskinderen staan echter veel dichter bij ons. De gruwelijkheid van hun daden komt daardoor extra hard aan. Meer nog, ze maken bij de lezer gevoelens wakker waar hij zélf van terugdeinst, donkere gevoelens waar hij niet van vermoedde dat ze ooit in hem konden opkomen. En daar wordt hij redelijk ongemakkelijk van...
Het verhaal kent zijn horrormomenten, maar Lindqvist springt er spaarzaam mee om. Vaak vermeldt hij ze gewoon, zonder ze al te gedetailleerd te beschrijven. De kracht van het boek schuilt vooral in de sluimerende dreiging, de altijd aanwezige verwachting dat iets verschrikkelijks onvermijdelijk is. Enkel in het laatste hoofdstuk laat Lindqvist alles gaan. Het boek eindigt op de bodem van het menselijke, in een apocalyptische, wrakende explosie van moord, geweld en bloed. Koel, feitelijk, emotieloos maar verrassend expliciet beschreven, en daardoor bijna een dissonant in het geheel, is dit toch de inlossing van alle verwachtingen.
Wolfskinderen is een ronduit schitterend geschreven horrorverhaal, zonder ook maar één genrecliché. Het is soms gruwelijk, soms vertederend, soms afstotelijk, soms confronterend, maar altijd beangstigend. Theres en Teresa, hoe psychisch verknipt ze ook zijn, pakken de lezer in. Het is Lindqvists sterkte dat hij een ongelooflijk verhaal toch geloofwaardig weet te maken... De wolfskinderen zijn onder ons, zeker!
Reageer op deze recensie