Lezersrecensie
Hoe we werden wie we zijn

19 mei 2017
Architectuurhistoricus Auke van der Woud heeft met De Nieuwe Mens een boek geschreven dat een aantal vastgeroeste ideeën op de korel neemt.
Eén van die versleten ideeën is het beeld van de 19de eeuw als een overwegend burgerlijke tijd. In 1900 was de bevolking in Nederland toegenomen tot 5 miljoen. Daarvan woonden 2 miljoen mensen in omstandigheden die vergelijkbaar waren met de toestanden die Claude Levi Strauss - de grondlegger van het antropologische cultuurbegrip - beschreef in zijn studie over Calcutta. Weinig mensen wensen zich tegenwoordig nog te realiseren hoe beroerd velen van ons er er anderhalve eeuw geleden aan toe waren.
Het idee van de 19de eeuw als een overheersend burgerlijke tijd ‘beneemt het zicht op het geheel’, zegt van der Woud. Het is een vertekend beeld, niet representatief voor wat er in Nederland rond 1900 werkelijk aan de hand was. Deels is dit vertekende beeld natuurlijk te verklaren door het simpele feit dat ongeletterden geen geschiedenis schrijven. De elite schreef wel. Deze materie vormt het onderwerp van een ander boek Van van der Woud: Koninkrijk vol Sloppen.
Een ander versleten idee is dat van de verloedering van de (literaire) cultuur door de barrage aan visuele prikkels in de nieuwe wereld en het daarmee gepaard gaande verlies van concentratie etcetera met alle gevolgen van dien, door ‘de’ al dan niet nieuwe en/of sociale media. Ook dat idee is niet erg origineel. Dezelfde kritiek viel al in het laatste kwart van de 19de eeuw te beluisteren.
In het voorwoord van De Nieuwe Mens wordt de oude beschaving tegen de nieuwe afgezet als het contrast tussen het eerder in de eeuw populaire panoramaschilderij en het idee van het panopticum in de zin van: ‘een verzameling bonte indrukken die op de waarnemer afkomen […] en waar deze zelf betekenis aan moet geven.’
‘Misschien hoort het panorama meer bij de oude cultuur. Die houdt van echte verhalen, van coherentie, van kennis en rustige beschouwing. Het panopticum is dan het beeld van de moderne massacultuur, de stortvloed van indringende beelden en emoties die ook zo weer vergeten zijn.’
Het moderne leven werd een caleidoscopische kermis van vluchtige indrukken en sensaties, van emotie en prikkels, van instant genot. We weten er alles van.
‘De winkelstraat als spiegelpaleis, plaats die speciaal gemaakt is voor het onverzadigbare kijken, kraamkamer van de nieuwe levenshouding waarvan verliefdheid op producten, identificatie met merken en narcisme belangrijke eigenschappen zouden worden.’
De culturele revolutie bestaat uit de draai van een woordcultuur naar een beeldcultuur met de daarbij horende vluchtigheid, reclame, lifestyle, mode, de ‘smaak van het publiek’ en het accent op de buitenkant in plaats van een gecultiveerde binnenkant.
‘De grote steden ondergingen in het laatste kwart van de 19de eeuw een grondige transformatie. Daar ontstond de moderne materialistische massacultuur.’
De breuk tussen de oude en de nieuwe cultuur is te definieëren als een overgang van het uitgangspunt dat er een duidelijke, objectieve basis bestaat voor kwalitatieve normen over het ware, het goede en het schone - de oude cultuur als een idee gefundeerd in religie (klassieke oudheid, christendom, humanisme) - naar het idee dat er géén gemeenschappelijke werkelijkheid bestaat maar dat ‘de werkelijkheid’ een puur subjectieve beleving is en voor iedereen anders. Max Weber schreef in 1909 dat de oude ‘objectieve’, voor iedereen geldige cultuur had afgedaan en werd vervangen voor een nieuwe ‘subjectivistische’ cultuur.
‘De samenleving zou moeten leren omgaan met steeds meer verschillende en conflicterende waarden en normen’.
Het einde van de 19de eeuw is dan ook een tijd van weidverbreid cultuurpessimisme. Met lede ogen zag de oude elite de opstand der horden aan. Gustave le Bon, George Simmel, Max Weber, Sigmund Freud, Oswald Spengler, Ortega y Gasset, Max Nordau (Entartung, 1893) en Johan Huizinga worden aangehaald. Zij zagen hun beschaving verdampen. Hun ‘deftigheid raakte in het gedrang’, zoals de socialist Jaques de Kadt in de richting van Johan Huizinga schamperde. Het culturele conflict was ook vooral een sociaal conflict.
‘Er was rond 1900 geen eenduidige beschaving meer’, schrijft Van der Woud.
Toen dus al.
Maar het was niet zo dat de nieuwe beschaving de oude geleidelijk aan verdrong. Beide culturen bleven naast elkaar bestaan. ‘Veel resten van de oude beschaving leven tot op de dag van vandaag voort’.
Er kwam een tweesporen beleid. Het onderwijs werd ‘cultureel hybride’. Op de Gymnasia bleef de oude, hoge, bildungscultuur in stand terwijl er voor de nieuwe massa beroepsopleidingen kwamen. De HBS (hogere burgerschool), in 1864 bij de wet op het middelbaar onderwijs opgericht, was voor jongens (!) die voorbestemd waren voor de commerciële en technische sectoren. De HBS was een idee van Thorbecke en moest de nieuwe mens voortbrengen om zo Nederland op te stoten in de vaart der volkeren. Al snel leverde de HBS toekomstige Nobelprijswinnaars als de technisch natuurkundige Hendrik Lorenz af. Lorenz' ideeën zouden een grote inspiratie zijn voor Albert Einstein.
Naast de HBS bereidde het Gymnasium voor op de universiteit. ‘De oude beschaving en de nieuwe cultuur kregen allebei een eigen onderwijstype.’
Zo werd een sociale hiërarchie en tweedeling in stand gehouden.
‘Het ontstaan van de nieuwe cultuur betekende een conflict met de oude beschaving. Het lijkt wel of de creatie van de HBS naast het gymnasium werd bedacht om dit conflict te vermijden, de kool en de geit werden gespaard.’
De toekomstige arbeiders- en ingenieursklassen werden geacht geen behoefte te hebben aan geschiedenis en (artistieke) cultuur. Op technische scholen werd daar amper aandacht aan besteed. Men moest een vak leren. De fijnere dingen in het leven bleven het exclusieve voorrecht van de (kinderen van) artsen, juristen, theologen, burgemeesters en ministers. Dat is vandaag tot op zekere hoogte nog steeds zo.
Schematisch zou de cultuurbreuk die volgens Van der Woud aan het einde van de 19de eeuw optreedt aan de hand van de volgende tegenstellingen kunnen worden getypeerd:
Oude cultuur - Nieuwe cultuur
- geschiedenis - geen geschiedenis
- ideëel - materieel
- geest - lichaam
- ingetogenheid - uitbundigheid
- ratio - sentiment
- innerlijk - buitenkant
- metafysica - fysica
- bestendigheid - vluchtigheid, mode
- patriarchaal - democratisch
- ‘verheven’ - ‘plat’
- ornament - functie
- heersende klasse - massa
- panorama - panopticum
- aflopende Romantiek - opkomend Modernisme
- Goethe, Schiller - Zola, Woolf
- Mozart, Beethoven - Wagner
Altijd leuk om op te merken is dat iemand als Wagner nu staat voor hoge cultuur. Maar aan het einde van de 19de eeuw gold Wagner’s muziek als decadente anti-beschaving. Voor de ondergang van de cultuur van het avondland! Götterdammerung! De componist was zijn tijd vooruit.
De tegenstrijdigheden blijven interessant. Om zich een cultureel cachet aan te meten en zich van de lagere middenklasse – de kleine man, de winkelbediende, de handwerksman - te onderscheiden ging de nieuwe welvarende burger zich (ook) bezighouden met kunst, muziek en literatuur. Gedurende de 19de eeuw ontstond er een grote vraag naar bladmuziek, drukwerk, goedkope schilderijen, muziekinstrumenten en allerhande voorwerpen om het huis – en zijn bewoners! - mee op te sieren. Maar dan wel in vernieuwde vorm. De Jugendstil en Art Nouveau zetten de modieuze toon voor de vormgeving in vooral gebruiksartikelen voor de nieuwe mens. In de literatuur deed rond 1880 het Franse realisme zijn intrede. In de muziek zette zoals gezegd Wagner de wereld op zijn kop. Op kermissen stonden de eerste kinethoscopen te ratelen. Het impressionisme in de schilderkunst legde een bom onder het eeuwenoude idee dat de kunst de natuur moet imiteren en de kunst begon zich richting abstractie en subjectieve beleving te begeven. Het Modernisme stond voor de deur. Arm in arm met Nietzsches ‘sinistere gast’: het nihilisme.
De oude garde vond dit maar niks. Die bleef zich vastklampen aan de wereld van de klassieken. Die bleef zijn Vergilius en Cicero en Shakespeare lezen en vond Beethoven al revolutionair genoeg. Het was de klassieke wereld van uiterlijkheden die tegenover die van de moderne innerlijkheid kwam te staan.
Dit was in feite natuurlijk een proces dat al zeker sinds het midden van de 18de eeuw filosofisch in the making was en waarvan misschien kan worden gezegd dat het in de late 19de eeuw, met een duw in de rug van de nieuwe techniek en natuurwetenschappen, wijd en zijd zijn beslag krijgt.
De gevierde Yale-historicus Frank M. Turner, in zijn European Intellectual History, from Rousseau to Nietzsche (ook een boek dat iedereen zou moeten lezen), noemt dit proces the Great Internalization. Aan het begin van het hoofdstuk The Turn to Subjectivity schrijft hij:
‘One of the most fundamental changes in the intellectual and cultural history of the West during the past two centuries has been the emergence of subjective authority as a touchstone for valdating a whole host of experiences, viewpoints and ethical outlooks. […] internal, subjective feelings, experiences, epiphanies are the truest and most certain indications of the truthfulness, seriousness, or correctness of a point of view, or an assertion, or an ethical value.’
Dit proces zou steeds verder gaan en uiteindelijk in de 20ste eeuw uitmonden in de ‘crisis’ van het postmodernisme, waarin we ons feitelijk nog steeds bevinden.
‘De werkelijkheid werd al in de late 19de eeuw iets persoonlijks, een kwestie van gezichtspunt. De postmodernisten deconstrueerden de werkelijkheid aan het eind van de twintigste eeuw. Nietzsche en Simmel deden dat zonder ophef in een paar regels toen het modernisme nog op gang moest komen.’
De Nieuwe Mens opent met een citaat uit Herbert Marcuse’s De Eendimensionale Mens:
‘De successen en mislukkingen van deze samenleving beroven haar hogere cultuur van haar kracht. […] Wat er nu gebeurt is niet dat de hogere cultuur afdaalt tot het peil van de massacultuur, maar dat de werkelijkheid deze cultuur weerlegt. De werkelijkheid overtroeft haar cultuur. De hedendaagse mens kan meer dan de helden en halfgoden die de cultuur geschapen heeft; hij heeft vele onoplosbare problemen opgelost. Maar ook heeft hij de hoop verraden en de waarheid vernietigd die in de sublimaties van de hogere cultuur bewaard bleven.’
De sublimaties van de hogere cultuur … Wat moet de nieuwe mens zich daarbij voorstellen?
Misschien dat het volgende fragment uit een televisie-interview met Herbert Marcuse uit de late jaren ’60 wat meer duidelijkheid kan geven:
‘I believe that in art, literature and music insights and truths are expressed which cannot be communicated in ordinary language. Let’s say in prose. And that with these truths images, the image of an entirely new dimension is opened which is either taboed or repressed in reality … Namely the image of a human existence and of nature, no longer confined within the laws of the repressive reality principle but reality striving for its fulfillment and gratification even at the price of death and catastrofe … The message of art and literature is that actually the world should be experienced so as the lovers of old times experienced it … As King Lear experienced it, as Cleopatra and Anthony experienced it … In other words: a rupture with the established reality principle … at the same time the invocation of images of liberation …’ (Herbert Marcuse)
Nog eens: ‘The message of art and literature is that actually the world should be experienced so as the lovers of old times experienced it … As King Lear experienced it, as Cleopatra and Anthony experienced it …’ Als dat niet de oude cultuur van het klassieke ideaal is ...
Hoewel Van der Woud het in zijn boek op lijkt te nemen voor de nieuwe cultuur van lichamelijk welzijn en materieel comfort boven de paternalistische standenmaatschappij van de oude cultuur is het citaat uit Marcuse niet helemaal ondubbelzinnig. ‘We’ winnen veel maar raken ook iets kwijt. Of liever: ‘we’ gaan iets nooit krijgen.
‘We’, dat zijn de nieuwe mensen. De voormalige horigen, de armelui, de boeren op het platteland, en later de arbeiders in de fabrieken en de nieuwe middenstand, die pioniers van het moderne consumentisme. ‘We’, dat zijn jij en ik.
Het was juist die ‘eendimensionaliteit’ waartegen Marcuse in opstand kwam. Hij gaf uitdrukking aan een gevoel dat leefde bij bijna een hele generatie. Friedrich Schiller had in 1788 al een soortgelijk gevoel, hij schreef:
‘In de moderne tijd domineren rationele wetenschap, materialisme en nuttigheid. De wereld is één groot werkhuis geworden, met de kunst als decorum.’
De Franse Revolutie moest toen nog uitbreken.
Auke van der Woud heeft een prachtig boek geschreven. Een eye-opener die me dwingt om allerlei denkbeelden eens aan een grondige revisie te onderwerpen:
Of ik me nu de rol van hyperconsument, van vrolijke nihilist of die van cultuurpessimist aanmeet, in al die gevallen ben ik minstens een eeuw ouder dan ik tot nu toe dacht!
Alle cultuurpessimisme in aanmerking genomen is het belangrijk ons te blijven realiseren dat de nieuwe cultuur tot een sterke verbetering van de leefomstandigheden en vooruitzichten van een voorheen zo goed als onzichtbare ‘kaste’ van armen heeft geleid.
1
Reageer op deze recensie