Hebban recensie
Wrange nasmaak
Dat de recente geschiedenis van Zuid-Afrika niet zo fraai is, weten de meeste mensen wel. De laatste jaren gaat het in de media vaker over de prachtige natuur en het wonderschone landschap van dit bijzondere land (en over het aankomend WK Voetbal), maar daarnaast roept het land natuurlijk gedachten op aan discriminatie, ongelijkheid en de Apartheid.
Die laatste is eigenlijk de hoofdpersoon in Een mooie plek om te sterven. Het verhaal, dat zich afspeelt in 1952, draait in eerste instantie om adjudant-rechercheur Emmanuel Cooper (blank, uiteraard, zoals vanzelfsprekend voor een rechercheur in het Zuid-Afrika van de jaren 50). De man is vrijgemaakt van een groot onderzoek in Johannesburg om een warrige melding na te gaan over een lijk in de rivier bij een stoffig stadje.
De verwachting was dat het om een loos alarm zou gaan, maar niets blijkt minder waar: het lijk in de rivier is dat van hoofdinspecteur Pretorius van de politie van het stadje, Jacobs Rest. Cooper moet uitzoeken wat er met de goede man gebeurd is, maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan.
Om te beginnen heeft hij nauwelijks assistentie: de jonge klungelige agent Hansie gedraagt zich of zijn verse uniform hem alle autoriteit van de wereld verleent, maar eigenlijk is hij te dom om voor de duvel te dansen. Gelukkig krijgt Cooper ook hulp van agent Shabalala, een zwijgzame Zoeloe, die samen met hoofdinspecteur Pretorius opgegroeid blijkt te zijn.
Die nauwe band tussen de blanke Pretorius en zijn Zoeloe-collega en vriend, blijkt slechts het begin te zijn van een aantal ingewikkelde verhoudingen in Jacobs Rest. Je hebt de zwarten die op de lokaasie buiten de stad wonen, de kleurlingen die in een ander deel van het stadje wonen, en de blanken, die de lakens uitdelen. Daartussendoor beweegt zich de Oude Jood, een wonderbaarlijke man met een winkeltje, die een uitstekend arts blijkt te zijn. Al deze mensen hebben zich te houden aan bizarre wetten: zo mogen kleurlingen en zwarten na achten niet in de stad zijn, zijn er speciale kafferpaden en denken zowel veel blanke boeren als een flink aantal zwarten dat strikte scheiding van rassen de oplossing voor alle problemen is.
Een en ander wordt nog ingewikkelder als de Geheime Dienst zich met het onderzoek komt bemoeien. Zij hebben signalen gekregen dat de moord op de hoofdinspecteur iets te maken zou hebben met een communistische dreiging, en zijn vastbesloten om daar een verdachte voor op te pakken. Cooper heeft de indruk dat de oorzaak van de moord in Pretorius persoonlijke leven gezocht moet worden, maar dat wil niemand horen, en daarom wordt onze rechercheur op een zijspoor gerangeerd.
Dat zijspoor blijkt echter toch met de moordzaak te maken te hebben. Cooper ontdekt een aantal zaken waardoor hij zelf in gevaar komt: de ruige zonen van Pretorius zijn niet blij met wat hij boven tafel krijgt, en ook de Geheime Dienst heeft niet veel op met Coopers resultaten, omdat die wat anders suggereren dan wat zij najagen. Uiteindelijk weet Cooper de hele waarheid boven tafel te krijgen, en blijkt dat hij gelijk had over die persoonlijke invalshoek.
Bevredigend kan de afloop echter niet genoemd worden: de Apartheidsproblematiek heeft grote invloed op de afwikkeling van de zaken, en wat overblijft is een wat wrange nasmaak. Niet van het verhaal of de schrijfstijl, want die zijn beiden best behoorlijk (hoewel hier en daar misschien wat aan de trage kant, en de landschappen komen niet echt tot leven, wat een gemiste kans is). De wrange smaak die dit boek oproept, komt van de realisatie dat deze politiek echt bedreven werd, dat deze rassenscheiding geen fictie was en dat alle gedachten van personen uit dit boek door heel Zuid-Afrika normaal gevonden werden (hopelijk allemaal echt in verleden tijd). Een situatie die velen alleen kennen uit de kranten en geschiedenisboekjes, wordt door deze thriller ineens grijpbaar, en dat is knap gedaan.
Die laatste is eigenlijk de hoofdpersoon in Een mooie plek om te sterven. Het verhaal, dat zich afspeelt in 1952, draait in eerste instantie om adjudant-rechercheur Emmanuel Cooper (blank, uiteraard, zoals vanzelfsprekend voor een rechercheur in het Zuid-Afrika van de jaren 50). De man is vrijgemaakt van een groot onderzoek in Johannesburg om een warrige melding na te gaan over een lijk in de rivier bij een stoffig stadje.
De verwachting was dat het om een loos alarm zou gaan, maar niets blijkt minder waar: het lijk in de rivier is dat van hoofdinspecteur Pretorius van de politie van het stadje, Jacobs Rest. Cooper moet uitzoeken wat er met de goede man gebeurd is, maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan.
Om te beginnen heeft hij nauwelijks assistentie: de jonge klungelige agent Hansie gedraagt zich of zijn verse uniform hem alle autoriteit van de wereld verleent, maar eigenlijk is hij te dom om voor de duvel te dansen. Gelukkig krijgt Cooper ook hulp van agent Shabalala, een zwijgzame Zoeloe, die samen met hoofdinspecteur Pretorius opgegroeid blijkt te zijn.
Die nauwe band tussen de blanke Pretorius en zijn Zoeloe-collega en vriend, blijkt slechts het begin te zijn van een aantal ingewikkelde verhoudingen in Jacobs Rest. Je hebt de zwarten die op de lokaasie buiten de stad wonen, de kleurlingen die in een ander deel van het stadje wonen, en de blanken, die de lakens uitdelen. Daartussendoor beweegt zich de Oude Jood, een wonderbaarlijke man met een winkeltje, die een uitstekend arts blijkt te zijn. Al deze mensen hebben zich te houden aan bizarre wetten: zo mogen kleurlingen en zwarten na achten niet in de stad zijn, zijn er speciale kafferpaden en denken zowel veel blanke boeren als een flink aantal zwarten dat strikte scheiding van rassen de oplossing voor alle problemen is.
Een en ander wordt nog ingewikkelder als de Geheime Dienst zich met het onderzoek komt bemoeien. Zij hebben signalen gekregen dat de moord op de hoofdinspecteur iets te maken zou hebben met een communistische dreiging, en zijn vastbesloten om daar een verdachte voor op te pakken. Cooper heeft de indruk dat de oorzaak van de moord in Pretorius persoonlijke leven gezocht moet worden, maar dat wil niemand horen, en daarom wordt onze rechercheur op een zijspoor gerangeerd.
Dat zijspoor blijkt echter toch met de moordzaak te maken te hebben. Cooper ontdekt een aantal zaken waardoor hij zelf in gevaar komt: de ruige zonen van Pretorius zijn niet blij met wat hij boven tafel krijgt, en ook de Geheime Dienst heeft niet veel op met Coopers resultaten, omdat die wat anders suggereren dan wat zij najagen. Uiteindelijk weet Cooper de hele waarheid boven tafel te krijgen, en blijkt dat hij gelijk had over die persoonlijke invalshoek.
Bevredigend kan de afloop echter niet genoemd worden: de Apartheidsproblematiek heeft grote invloed op de afwikkeling van de zaken, en wat overblijft is een wat wrange nasmaak. Niet van het verhaal of de schrijfstijl, want die zijn beiden best behoorlijk (hoewel hier en daar misschien wat aan de trage kant, en de landschappen komen niet echt tot leven, wat een gemiste kans is). De wrange smaak die dit boek oproept, komt van de realisatie dat deze politiek echt bedreven werd, dat deze rassenscheiding geen fictie was en dat alle gedachten van personen uit dit boek door heel Zuid-Afrika normaal gevonden werden (hopelijk allemaal echt in verleden tijd). Een situatie die velen alleen kennen uit de kranten en geschiedenisboekjes, wordt door deze thriller ineens grijpbaar, en dat is knap gedaan.
1
Reageer op deze recensie