Filosofie met een vleugje fictie
Peter De Graeve studeerde filosofie in Gent, Parijs en Turijn, doctoreerde aan de Universiteit van Straatsburg en ging nadien in Vlaanderen aan de slag als docent filosofie. Aanvankelijk lijkt hij met zijn debuut voor een veilige weg te kiezen. Met een docent filosofie als hoofdpersonage blijft hij namelijk dicht bij zijn eigen leven en passie. Op vlak van inhoud en structuur verlaat De Graeve echter de gebaande paden. Het resultaat is een combinatie tussen filosofisch traktaat en roman, waarbij van de lezer (te) veel inspanning wordt gevraagd om van beide onderdelen een coherent geheel te maken.
De ik-verteller is een eenzaat die aan slapeloosheid lijdt. Zijn onrust lijkt voort te komen uit de vraagtekens die hij bij het begrip realiteit zet:
“Realiteit is ook maar fictie. Realisme is onze laatste geloofsovertuiging.”
Door verzonnen gesprekken met de filosofen die hij bestudeert, probeert hij orde in zijn gedachten te brengen, maar daarmee bereikt hij het tegendeel. Hij raakt verward in het kluwen van denkbeelden en drijft steeds verder af van de realiteit. Hij raakt geïsoleerd op zijn universiteit, moet afscheid nemen van zijn moeder, en zijn vriendin bekijkt hem met steeds groter wordende argwaan.
De Graeve verwerkt de interpretatie van het werk van filosofen als Rousseau, Kant en Plato, anekdotes uit hun leven en citaten uit hun werken tot een roman door de toevoeging van alledaagse gebeurtenissen uit het leven van de verteller. Tegenover de grote wijsgeren staan drie vrouwen – zijn vriendin, zijn decaan en zijn doctoraatsstudent – die hem in het hier en nu proberen te verankeren. Die passages zorgen voor enige plotontwikkeling, maar zijn doorheen het volledige boek ondergeschikt aan de gesprekken die het hoofdpersonage met zichzelf voert. Bovendien blijven deze personages vlak waardoor de dialogen artificieel overkomen. Het wordt snel duidelijk dat de verhalende onderdelen louter dienen als kapstok voor de filosofische vraagstukken, waarin de auteur zich volledig uitleeft.
De Graeve heeft een barokke schrijfstijl met veel uitweidingen en complexe beelden. Dat levert soms passages van pure poëzie op, zinnen die je hardop wilt lezen om het ritme en de klanken ten volle tot hun recht te laten komen. Zo is er een knappe beschrijving van het lezen als activiteit die de lezer verplaatst in tijd en ruimte:
“Ik vond een tweede adem en voelde na een tijdje hoe ik tijdens het lezen een en al concentratie werd, verdichtte, vertinde, hoe ik aan allerlei niet-bestaande tijden vast werd gelast, ik werd kortom, al lezende, hoewel schijnbaar onbewogen, een en al zinderend, flitsend leven.”
Behalve voor de rol van lezen en schrijven, heeft de verteller ook aandacht voor kunst, voor de academische wereld en voor de zin van het leven en de dood.
De Graeve gooit in zijn debuut alles in de strijd en daar ligt meteen de valkuil. Door alle registers open te trekken, dreigt de lezer zich te verslikken in de overdaad. Zowel inhoudelijk als structureel is de uitdaging behoorlijk groot. Op momenten dat de auteur het bombastische achterwege laat om helder en zuiver een gedachtegang uit te leggen, leidt dit tot interessante inzichten. Op die momenten wordt het lezen, analyseren en herlezen beloond. Dit gebeurt echter te weinig consistent, waardoor er toch een grote voorkennis van filosofie vereist is. Raak je als leek de draad kwijt, dan is het moeilijk om opnieuw aan te knopen.
Peter De Graeve spreekt gepassioneerd en met kennis van zaken, maar de plotontwikkeling is te mager om een groot lezerspubliek op sleeptouw te nemen. Zijn debuut zal wel in de smaak vallen van lezers die zijn passie delen en een intellectuele uitdaging niet uit de weg gaan.
Reageer op deze recensie